Takken van mijn boom gerukt
liggen verspreid op het tuinpad.
In bossen vleien gouden bladeren
zich rottend op de bodem.
In water zakt de lelie
terug naar ’t stinkend drab.
Over groene velden
kwijnen laatste bloemen.
En op gouden stranden
liggen lege schelpen
van oesters die wij hebben gegeten
en wrakhout van onze zekerheid.