Huilen met de wolven


Vrolijk kwispelend loopt hij ’s avonds mee
kijkt me aan met zijn trouwe hondenogen
weet wat komt maar volgt de baas onvertogen
naar het nachthok, elke keer heel gedwee

krijgt een versnapering of lekkernij
staat mij nog even droevig na te staren
gaat dan zijn slaapplaats in op mijn gebaren
en de hele nacht is hij geluidsvrij

‘s morgens wacht hij in zijn ren op de baas
zit als zielig hoopje in een hoekje
springt van dolle vreugd hoogop tegen ‘t gaas

als beloning krijgt hij dan een koekje
maar bij volle maan breken de remmen los
dan huilt hij met de wolven en niet in ’t bos

Toch wel


Dagelijks geniet ik steeds van mijn dieren
mijn hond in het voorhuis, schapen in de wei
om niet te spreken van de lammeren in mei
maar beslist iets minder houd ik toch van mieren

het mogen dan wel nijvere beestjes wezen
druk in touw vanaf de vroege morgenstond
werken ze dagelijks meer dan het klokje rond
maar ik kan niet anders dan hun zuur vrezen

toch bewonder ik zo zeer hun ijvere tred
hun zware arbeid zonder morren of klagen
hun sterke wilskracht eenmaal in gang gezet

of ze het nou leuk vinden moet men niet vragen
men moet niet over futiliteiten klieren,
je zou het niet zeggen, maar ik houd van mieren.

Vogel


Vrolijk kom je aangevlogen
kleurrijk is je kleed
glimmend, je kralende ogen
niets dat je vrijheid ontdeed

Schone parel uit de hemel
heerser in ’t azuren blauw
verheven boven aards gewemel
heel de horizon van jou.

Je leven, één melodie
een warreling van klanken
samengevat in schone poëzie
nooit genoeg kan ik je danken.

Stimulator der zinnen
prozaïsch is je stem
akkoorden, zinderend van binnen
neem mijn vers, vertolk hem.

Mijn hond

boevenkop
In vroege ochtend staat zij reeds vol verlangen
springend door haar ren van uitbundige vreugd
tonend haar onbevangen onstuimige jeugd
om met mij de nieuwe dag aan te vangen

Nog wat bibberig in ‘t prille ochtendgloren
sluimer en bed nog maar nauwelijks ontvlucht
hoor ik mezelf praten, nu en dan met een zucht
maar zij is te druk om mij aan te horen.

Na het blokje om, iedere dag hetzelfde,
samen met de familie aan het ontbijt
om daarna voor haar de rust weer op te geven.

Spelen van negende uur tot het elfde
Na een stonde rust vult het middagmaal de tijd
Had ik nou toch ook maar zo’n hondenleven.

Zwevend

Gelijk een adelaar

Zwevend zag ik hem gaan door ’t zwerk
af en toe met zijn machtige vleugels slaan
een vliegend kolos zo er weinig bestaan
als wezen uit een geheel ander tijdperk

cirkelend op thermiek tussen de wolken
naar duizelingwekkende hoogte in spiraal
tot ‘t silhouet wegzuigt in de zonnestraal
vraag ik mij af hoe kan ik dit vertolken?

Slechts even was te zien de glans van zijn veren
de scherpe belijning van zijn kop, ’t felle oog,
kromming van zijn machtige snavel en klauwen.

Van zo’n zeldzame verschijning kan ieder leren
dat als men voor de feiten het hoofd niet boog
om de visarend slechts enkel kan rouwen

Op het eerste gezicht

ochtendgynastiek

Even heeft mijn hart stil gestaan
heel even maar, niet lang
dat was toen ik jou daar zag staan
maar jij liep weg, was bang

toch wilde ik jou ’t was niet anders
ik was op slag verliefd op jou
zonder jou voelde ik waterlanders
en dacht, ze is mij niet trouw

maar heel verlegen kwam je terug
keek me aan met je mooie ogen
en plots sloeg mijn hart heel vlug
ik wist, van haar kan ik alles gedogen

nu loop je de hele dag achter me aan
als een soort tweede schaduw
m’n vrijheid is nu van de baan
als waakhond ben je behoorlijk schuw.

Hels carillon

Poepie de grote waker

Bij ons in het gazon
hoor ik zuiver carillon
prachtig klokkenspel
in machtig decibel
denk telkens weer
gaan die klokjes zo tekeer?

Maar dan kijk ik eens goed
stolt mij haast ’t bloed
woest ren ik naar buiten
om naar m’n hond te fluiten
die in speelse bui
met tafelbel zorgt voor ’t klokgelui.

Een vlo

Oy wat zijn die mensen groot en vreselijk sterk
maar toch bijt en kriebel ik hen, het is mijn werk
spring van hun schouder op de nek en weer terug
vervolgens speel ik glijbaan over de gehele rug

ik ben maar klein maar toch heel erg snel
willen ze mij slaan dan grijp ik hen in hun vel
en slaan ze me dood, dat lijkt mij wel heel stug,
dan krijg ik ze nog want ik kom terug als mug.

De zwaan 2

zwanen in Apeldoornskanaal bij Oenerbrug Zwanen in de wetering bij De Stege

Stilte vult de avondgloed.
Eind van de dag door zon gevoed.
Horizon van einder tot einder verguld.
Toekomst, die zich in het donker hult.

Over donker water een witte zwaan,
zoals gedachten door ’t duister gaan.
Een schim die in het duister licht.
Een gedachte, zich naar de toekomst richt.

In al haar gratie, haar schoon bewust,
Zwemt zij verder door de avondrust.
Een kleine, reine, witte vlek.
Een kernpunt in een dagbestek.

En dromerig zie ik haar gaan,
die schone, zelfbewuste witte zwaan.
Alsof ze mijn gedachten voedt.
Daar in die stille late avondgloed.

De zwaan

witte zwaan

Stilte vult de avondgloed
eind van de dag door zon gevoed
horizon van einder tot einder verguld
toekomst die zich in het donker hult

over donker water een witte zwaan
zoals gedachten door ’t duister gaan
een schim die in het duister licht
gedachte die zich naar toekomst richt

in al haar gratie, haar schoon bewust
zwemt zij verder door de avondrust
een kleine reine witte vlek

een kernpunt in een dagbestek
en dromerig zie ik haar gaan
deze schone zelfbewuste witte zwaan.

Egbert Jan van der Scheer

Abe

Apollo de super  schone

Uit één stuk staal en beton gegoten zo fier
lichaamsbouw als van een groot atleet
schoonheid waarvan hijzelf bijna niet weet
maar beschouwt zijn leven als puur plezier

heel zijn doen en laten is frank en vrij
geliefd bij geheel sportminnend natie
valt hij ook bij gemeenschap in grote gratie
helaas het minpunt is zijn veelwijverij

toch kan hij daar absoluut niet mee zitten
als men hem daarop wijst toont hij zijn harde kop
ziet hoe het vrouwvolk aan zijn benen klitten

als een hindernis genomen moet gaat hij voorop
de vrouwen volgen hem als één man zo tam.
Tja, de ooien zijn dol op Abe mijn ram.