Dagen van zeker weten


Zie toch het leven als zonneschijn
Vol van vreugde en van lach
Wees blij dat we op aarde zijn
Dat je heel de schepping bewonderen mag
Geniet van vogels en van bloemen
Wees blij dat je bent zo je bent
Schoon, teveel om op te noemen
Elke dag ontdek je wat je nog niet kent
Met ons leven als een lofgedicht
We zouden echt dankbaar moeten zijn
Iedere ochtend rijst weer ’t zonnelicht
Mocht toch een dag met regen komen
Ach, toch schijnt achter de wolken de zon
Blijven we van betere dagen dromen
Die dagen waarop je lachen kon.

Lente wonderen


Ieder jaar aanschouw ik weer ’t wonder
Van het ontspruiten in de natuur
Een tuin van dood tot leven, zo bijzonder
De hemel van grauw naar blauw azuur
Insecten zweven van bloem tot bloem in tal
En zelfs hier en daar een vlinder
“Ach,” zult u zeggen, “dat is toch elk jaar het geval.
Maar van kou hebben we nu geen hinder.”

Straks gaan ook nog rozen en hibiscus bloeien
En vult jong leven weer het veld
Natuur ontwaakt die ons steedss weer zal boeien
Van al die schoonheid staan we weer versteld
Ergens koert de eerste duif
En overal hoort men de vogels zingen
Een zachte warme bries streelt mijn kuif
Heel de natuur lijkt te gaan zwingen

Voorzichtig begin


Hoe schoon de dag
Die begint met zonnegloren
Gevuld met vele vogelkoren
Na lange dagen bitter kou
Velden weliswaar nog wit berijpt
Bestrooid met parelend dauw

Reeds tonen schone lentekleuren
Tussen een tere deken van smaragd
In bloem van krokus en narcissen
En schuchter richt menig tulp zich op
Niet zo lang zal het nog duren
Voor roos en sering in bloei weer staan

Winter-lente


Iedere ochtend bij het rijzen van de zon
Lacht mij het leven toe
Begeleid door beieren van het carillon
Tijdens een frisse ochtendwandeling
Alswel de zang van het vogelkoor

Al zijn dan nu de bomen nog dor en kaal
De lucht bevat reeds de eerste lente geuren
De hemelkoepel hult zich in blauw
Wat kan een mens zich beter wensen
Dan het brede spectrum aan weidse horizon

Het is alsof het leven weer herrijst
Uit de sombere greep van doodsheid en kou
Opent uit koude aarde weer bloemenpracht

Seizoenwisseling


Als ’s avonds zacht
de kleuren vervagen,
steeds vroeger valt de nacht,
aanschouwen wij
donkerder dagen

genietend, dalen der zomerzon,
schoonheid van azuren hemel
het bedauwde net
dat de kruisspin spon
avondrood toont weer z’n weelde.

In nevel hult het afscheid
van zoele zomerdag
weldra meldt zich nieuw jaargetij
en werpt de natuur
zijn ballast af.

Het herfstwonder


Variaties van de dag
Schilderen zichzelf in kleuren
Luchten dan weer blauw
Dan in vele nuances grijs
In gestapelde luchtkastelen

En in de bomen
Wisselen groen, geel of koortsig rood
Dooraderd met af en toe stralen goud
Als ladders die ten hemel stijgen

Nog doet een zachte lome bries
Het bladgoud van de grond
In kleine spiralen opwaarts waaien
En vlijt het op lommerrijke plek
Tot winterbed voor vele dieren

En vol bewondering
Aanschouw ik de wereld
Steeds van uur tot uur

Wie toch is de kunstenaar
Die deze wonderen schept

15-05 Laatste der ijsheiligen


Nu het voorjaar is
wacht ik op de avonden
dat ik op terras
in m’n blousje
met een heerlijk bakkie-leut
zit te luisteren
naar het late carillon
al genietend van de zon.

Wat ben ik ontevreden
’t is toch lente
vlinders vladderden
en bijtjes zoemden
zo nu en dan
weken de wolken uiteen
of was het zelfs droog
maar de barometer komt niet hoog.

Ben ik nou écht alleen
zo’n ontevreden mens????

Mijn plek


Laat mij genieten van avondstilte
van nachtelijke hemel met sterren bezaaid
zilveren nevel over velden
beschenen door het licht der maan
silhouetten van boerderijen
die daarboven als schimmen staan

Laat mij genieten maagdelijke rust
wijl in verte klokken beieren
de zon aan de kim zijn laatste banen trekt
ver weg ’t ratelen van een trein
lucht bezwangerd met lentegeuren
alleen hier kan ik gelukkig zijn.

Mogelijk winter


Winter, misschien een koude tijd
En de bomen dragen kale kruinen
Steeds minder leven in het veld
Maar de vlakte zo sereen zo helder

De horizon één rechte lijn
En van de vogels alleen nog een V ganzen
Luid gakkend hoog in de lucht
Trekkend richting het zuiden

Toch is rondom huis
Nog een hele schare van het kleine spul
Bedelend, ruziënd en zoekend naar zaden
Zich te goed doend aan olienootjes

Ondanks ontberingen,
Verlang ik toch weer naar winter
Die ook zijn eigen charme heeft
Over velden en in bossen

Winterlied


Kom mijn vriend leef
het leven zo het is
er is niet alleen treurnis
veel meer ook dan gemis

hoor in de lente de vogels
zingen in het jonge groen
zie de aan tere enten
de bladknoppen botten

denk aan rozen in tuinen
zomers vullend met geuren
hoor het lied der nachtegaal
zie de vele mooie kleuren

in de herfst zoele wind
geurend vanaf de duinen
brengt frisse zeelucht aan
laten we naar buiten gaan.

Kom en leef
leven zo het is
nu geen treurnis
niet meer gemis.

Veelvuldig herfst


Ik geniet van de vele kleuren
’t Is weer herfst in het bos
En rottend blad geeft typische geuren
Evenals de paddenstoelen in het mos

Bladeren warrelen als sneeuwbui neer
Bedekken met kleurrijke lopers de paden
Eekhoorns scharrelen druk heen en weer
Om hun voorraden weer aan te laden

Ergens burrelt een bronstig hert
Roept zijn roedel samen te komen
Dit roept herinnering op aan st. Hubert
En wakkert mijmering aan vol herfstdromen

Toch bekruipt mij ondanks al dit schoon
Een vlaag van melancholie en droefheid
Elk seizoen, ’t lijkt allemaal zo gewoon
Maar de herfsttijd beaamt ‘t eind der strijd

Vergelijk de herfst


Zacht hoor ik een bries door wonderschone kleuren
in eenparige samenzang van den en eik
haast word ik bedwelmd door de frisse herfstgeuren
en overal een bont tapijt waar ik ook kijk

alsof de natuur nog eenmaal feest wil vieren
trekt zij nu haar kleurrijke feestkleding aan
wil zich met het vele pracht en praal sieren
toont de rede van seizoenen in haar bestaan

zongen vroeg in het voorjaar vogels luid van toon
nu heerst stilte en zachte kwinkslag van een mees
bijgestaan door triller van roodborst zacht en hees

licht melancholisch bedenk ik dat al dit schoon
een teken is van het vergankelijk leven
want ondanks lengte van tijd duurt dat maar even.

Winternamiddag


De dag voorbij en duister valt
in mijn brein ontsteekt het licht
van woorden poëtisch uitgestald
die zoeken ritme van gedicht

en voor het buiten donker is
werp ik mistroostig nog een blik
over veld waar ik ‘t zonlicht mis
overvalt weemoed mij een ogenblik

herinner kleur in zomergloed
roep van vogels in de wei
vee door ‘t groene gras gevoed
dat alles komt pas terug in mei.