Utopia


Zwevend op thermiek over bergen en dalen
symbool van vrijheid en elegante krachten
in reeds duizenden sagen en verhalen
bewonderd en vereerd door vele geslachten.

En in je vluchten volg ik je in gedachten
tot over de horizon naar verre landen
met palmbomen en tropische sterrennachten
zie al in fantasie prachtige palmstranden

en bloemenmeisjes, die dragen mij op handen,
met ravenzwart haar en slingers van bloemen
daar zal heel mijn hart in vuur en vlam ontbranden
daar vindt men passie te veel om op te noemen.

O neem mij mee, op je machtige vleugelslag
naar Utopia over zee wat niemand zag.

Zon en regen


Het zomert als de rozen bloeien
En geuren in de zonneschijn
Kleurrijk de mensen weer boeien
Naast vele bloemen groot en klein

Het zomert als mensen in tuinen
Genieten van warmte iedere dag
Of baden in zee achter duinen
In de week of een mooie Pinksterdag

Maar toch klinkt ook die zomerdag
Geruis van regen door het blad
En schrikt men op door donderslag
Of wordt verrast door hevig stortbad

De zomer richt zich niet naar onze wens
Geeft zonneschijn maar ook regen
En is niet alleen ten gunste van de mens
Maar voor heel de natuur ten zegen.

Zon- en maneschijn


Niet zo ver is de morgen van de avond
Als men droomt in slaap na welbestede dag
Waar men genoot reeds vanaf de morgenstond
Van vogelzang en zonnestraal met blijde lach

In tijden dat men ’t leven als blijspel ziet
Al dansend uren door de tijd kan gaan
Of gewoon dromend luisteren naar een lied
Al mijmerend wat men die dag heeft gedaan

Een dag is een onderdeel van tijd in uren
Bestaat uit slechts tellen aaneen geregen
Hij kan niet langer dan ‘t verleden duren
Waarin is gezegd en ook veel gezwegen

Ziet dus het licht der maan en van de zon
Iedere dag eindigt zoals hij ’s morgens begon.

Eeuwig rust en vrede


Als eens de avond daalt- voor goed-
Waar zal ik dan ontwaken
Schijnt dan aan zekere kim een gloed
Die mij in hart en ziel zal raken
Een zachte glans van liefelijkheid
Die warmte straalt uit gouden zon
En schept een dag van eeuwigheid
De zekerheid van de levensbron

Als eens die morgen op zal gaan
Dat alles in het nieuwe licht
Daar aan die glazen zee zal staan
In glans van Zijn stralend aangezicht
Dan zingen aard en hemelkoren
Enkel nog over liefde en van vree
Dan is een nieuwe aarde geboren
En heerst nergens meer pijn en wee.

Eeuwig feest

Niet altijd kan ik juichen en zingen
Niet altijd lacht het leven mij toe
Ook door tegenslag ben ik wel eens moe
Of ben te druk met andere dingen

Maar steeds komt mij mijn Hulp ten goede
En beurt mij uit het diepe dal
Hij vult mijn ziel en overal
Neemt Hij mij weer opnieuw in Zijn hoede

Zo blijft mijn leven een eeuwig feest
En zing ik steeds over Zijn goedheid
Omdat Hij mij altijd uit angst bevrijdt
Dan zing ik omdat Hij steeds bij mij is geweest.

Geliefde kinderen


Waarom wil iedereen meer en beter zijn
En voelt zich boven anderen verheven
Zal nooit fout of ongeluk kunnen vergeven
Maar leeft enkel in eigen verdriet en pijn

De één heeft meer gaven dan de ander
Maar daarom hoeft hij nog niet neer te zien
Voor Één is ieder mens gelijk in aanzien
Al is de één dom en de ander schrander

Ieder mens is gelijk geschapen in ‘t leven
Niemand vormt daarop een uitzondering
Naar Zijn beeld zijn wij gevormd en gebleven

Daarom verdient ieder mens bewondering
Ieder is voor Hem Zijn geliefde kind
Die alleen bij Hem de troost en vrede vindt.

Gewoon Nederlanders


Schilderij; Hans Versfelt

Ik zie de straten glimmend in de regen
En van de bomen gutst het water neer
De mensen schuilen voor dit hondenweer
Al heb je liever zon, wie houdt dit tegen

Het water loopt met stralen in je kraag
De goten zwellen aan tot rivieren
Iedereen begint over ’t weer te klieren
Ja, in Nederland klagen de mensen graag.

Maar na dagen staat de stad in zonneschijn
En staan de straten warm zonnig te stralen
Van ’t weer heeft niemand meer een centje pijn

Men kan op terras opgelucht ademhalen
Toch hadden we de wind liever iets anders
Tja…, ook zo zijn nu eenmaal Nederlanders.

Van kinds af weten


Er is een leven die dood heet
Waarin om geen mens wordt gegeven
Maar slechts zijn eigen belangen weet
En noemt alleen zichzelf leven

Er is een dood die leven is
Die toekomst en verwachting kent
Die in deze wereld weet gewis
Bij wie je veilig en geborgen bent.
Tussen dood en leven kent het geen verschil
De toekomst hult zich slechts in hoop
Het geeft zich over aan Gods wil
En is reeds bevestigd in de doop.

Vanbinnen uit


Het zijn niet de woorden die ik schrijf
Het luchtledige van mijn brein
Mijn buitenkant die niets verhult
Van binnen uit komt mijn pijn

Het is niet mijn mond die spreekt ‘t gevoel
Wat uit mijn hart door d’ ad’ren stroomt
Slechts ogen stralen lijden uit
En hoop op begrip voor ’t werkelijke doel

Die hoop ligt steeds verborgen in mijn daden
Al beschouwt men deze goed zowel als slecht
Of dikwijls door emotie overladen
Wat uit mijn innerlijk naar boven komt is echt.

Voedselschaarste


Golvend staan de akkers goudgeel graan
Weiden groen van melk en honing
Wie daar woont leeft als vorst en koning
Ja waarlijk hij heeft een rijk bestaan

Als nobel mens is ook zijn waardig streven
De aarde te bewerken naar ieders wens
Zijn gulheid kent dan ook geen grens
Rijke gronden is hij bereid aan de natuur te geven

Geen arbeid wordt daarop meer gedaan
Natuur leeft daar in volle glorie
Wat groeit dat daar potverdorie
Brandnetel en distel vinden daar weelderig bestaan

Wie heeft er ooit van honger en ellende gehoord
Ontworpen natuur heeft toch veel hoger prioriteit
Vooral als het onkruid zo goed gedijt
Dat ’t zelfs hoger dan het voedsel scoort

Voedselverdeling en hulp is niet van belang
De voedselrijke gronden zijn van ons
En dat de ontwikkelingslanden verhongeren
Dat weten wij immers toch al láng

Knagende tanden


Langzaam sluit een gordijn
en zicht op het huis verandert
er bladdert verf een deur piept
ergens moet wat hout vervangen.

Een huis blijft huis de vorm blijft
de stenen staan als muren
maar ergens scheurt een barst
en hoort men spanten schuren.

Nog fier en trots heft zich het dak
in weerstand tegen ongemak
van slopende weersomstandigheden
geeft het nog bescherming.

Maar de tand des tijds
knaagt aan tere binten
doet verf bladderen en deur piepen
en weer langzaam sluit een gordijn.

Zomerbloei


Velden bepareld door dauw en zonneschijn
Omzoomd door blauwe nevelige bossen
Daarboven zweven wolken als witte trossen
Boven ’t water zwermen insecten groot en klein

Geen schilderij kan zulk een schoonheid tonen
Van kleuren geuren en duizenden bloemen
Bonte tuinen waar honderden bijen zoemen
Bomen en struiken waar vele vogels wonen.

Maar ook in al mijn woorden zal het blijken
Dat ook al zijn ze nog zo uitgebreid en veel
Ze bij lange na niet zover reiken

Wijl ik toch met liefde over deze schoonheid kweel
De werkelijkheid is niet te overtreffen
Niet in gezang of zelfs met verf en penseel.

Duistere stilte en sprekend vuur


Duister valt en ik verdwijn in ’t niets
Geen hand voor ogen, in donker
Is geen schaduw te zien
En in de stilte
Klinkt geen stem.

Duister valt als schaduw van de dag
Elke lichtschijn schijnt overwonnen
Keert ooit de morgenstond terug
Als glorieus overwinnaar van de nacht

Maar zie het licht spreekt als met vuur
Met duizenden warme tongen
Zelfs in het donkerste uur
Vanuit de Geest ontsprongen
Een woord van eeuwige duur.