Soezen


De bries streelt het riet langs kabbelend water
op het ruime meer bollen witte zeilen
in de zon een waar genot te verwijlen
horend vogelzang en eendengesnater

langzaam verspreidt geur van eerst gemaaide gras
langs blauwe hemel drijven wolkenvelden
zo een heerlijke rust beleeft men zelden
doet mij dromen van tijd zo het vroeger was

ik hoor weer het lachen van een spelend kind
dat nog vrij van zorgen door de velden gaat
in alles zijn klein geluk en vrede vindt

ik zie nog de molen die aan de einder staat
door de stilte hoor ik nog het carillon
vanuit de stad ginds aan de horizon.

Na ons afscheid


Eens als ons afscheid lang zal zijn
en van ’t weerzien wij niet weten
dagen vervult van weemoed en pijn
tijd in angst en zorg versleten
zal dan onze liefde hoogtij vieren
weten we dat toch de tijden keren
dat wij elkaar met bloemen sieren
in die tuin van paradijselijke sferen

leven zal daar opnieuw beginnen
daar in die wonderschone stad
daar zal ieder in liefde beminnen
die hij op aarde niet heeft liefgehad
klinkt die heerlijke engelenzang
in lof en aanbidding geweven
voedt geluk en vrede eeuwenlang
dankbaar en vreugdvol eeuwig leven.

Waar ik het liefste zou zijn


Waar ik het liefst zou zijn, Heer,
is eigenlijk voor mij geen vraag.
Als ik mij tot Uw liefde keer,
de plaats waar ik geen zorg draag.
Die plek, de mooiste in mijn hart,
waart mij vrij van elke smart.

Waar ik het liefst zou zijn, Heer,
er is hier geen ene plek op aard,
waar ik Uw liefde beter leer,
gedachten aan Uw lijden bewaard,
waar ik voor eeuwig wens te zijn,
verlost van ellende en pijn.

Maar eens zal ik daar zijn, Heer,
aan Uw voeten voor Uw troon,
keer ik tot Uw oorsprong weer,
door de Geest mij zo gewoon.
Laat toch nog in Uw schepping,
mij nog éven wachten , Heer.