In zachte sluimering van winternachten
diep dromend over lente en van zomer
de jaargetijden van het hoop’loos smachten
naar dagen van genot als zonnedromer
En horen reeds in onze fantasieën
heerlijk zang der vogels in hoge bomen
genietend deze schone melodieën
hopend op dagen dat die tijden komen.
En rijpe granen wuivend op de akker
het grazend vee bevolkt de groene weiden.
Met verbijstering worden wij dan wakker
daar de dromen met werkelijkheid strijden.
Wij hebben gedroomd van de schone dagen
om kou en wintertijden moedig te dragen.