Nu het blad geen takken siert
en kruinen staan als skeletten
waar door wind en regen tiert
tranen naar beneden spetten
lijkt slechts toekomst in dorre hout
te liggen tussen rotting en nevelvlagen
op zompige bodem nat en koud
waar passen door zuiging vertragen
af en toe een sprankje hoop
een heel klein tekentje van leven
een torretje tussen ’t mos door kroop
meer kan deze tijd niet geven
en ’s avonds bij het knappend vuur
is toch de herfsttijd zo behaaglijk
groen komt weer op langere duur
dat maakt de winter wat draaglijk.