Al was de zon al een tijdje over z’n zomerstand heen, toch deed het weer nog zomers aan en m’n vriend en ik besloten deze zoele avond nog even aan te grijpen om na het werk nog na te boemelen op een gezellig terras. Geen onplezierig tijdverdrijf daar verschillende jonge dames er nog steeds heerlijk luchtig bijliepen.
Zo onder het genot van een gezellige babbel, en door toedoen van een zich uit de sloffen lopende ober, steeg de temperatuur met de minuut en ook de behoefte aan een koele dronk.
Helaas daalde het “buitenkwik” toch na een uurtje of zo en we besloten van het terras te gaan en daar hij getrouwd is met wat je noemt een super controlfreak van een vrouw moest hij wel naar huis want als hij ook maar een half uurtje te laat voor het maal thuiskwam kon hij gegarandeerd rekenen op een flinke huwelijks crash.
Daar ik nog steeds vrolijk en vrij single ben, besloot ik in mijn eentje binnen in de kroeg nog wat verder te boemelen. ’t Was er nog echt een gezellige drukte aan de bar en ik besloot om nauwkeurig een geschikt plekje uit te kiezen. Naast een schoonheid wiens haar gelijke niet te vinden was, vond ik, na wat druk en duwwerk, nog een plaatsje. Hoewel ik een aimabel gesprekje met haar wilde beginnen, was ik volkomen lucht voor haar. Tot ze op een gegeven moment met haar, oorbel in de vorm van een orchidee, achter haar schouderbandjes bleef haken en een kreetje van pijn slaakte. Galant als ik altijd ben, bood ik haar direct mijn helpende hand en haakte haar schouderbandje handig los zodat tevens de oorbel vrij kwam. Wat mij daarbij opviel was de merkwaardige vorm van haar oorschelp. Het toonde verrassend gelijkenis met een herfstblad.
Nu ben ik een uitgesproken liefhebber van herfst en ik bedacht dat zij dus wel eens van de categorie “Herfsttijloos” zou wezen. Ja, ik had genoeg gedronken om de onzin daarvan niet op te merken.
Sneller dan ik ook maar kon vermoeden kondigde de barkeeper aan dat het sluitingstijd was. Ik wilde naar de uitgang waggelen, maar struikelde over eigen benen. Hoe bevreemdend was het dat mijn bargenote, die toch minstens zoveel gedronken had als ik, nog zo stevig ter been stond dat ze mij bij de arm ondersteunde en mee naar buiten liep.
Met een warme, diepe stem, precies zo ik al van haar verwacht had, zie ze; “Kom vannacht maar met mij mee, dat lijkt mij het beste.”
Beneveld door alcohol bemerkte ik niet dat we niet de stad in liepen, maar de andere kant op het open veld in.
“Hier moeten we zijn,” zei ze, en we stapten binnen door een kogelronde deur. Ik dacht nog; “Hé, dat is ’s weer iets anders dan vierkant.” Na dat ze me in bed had getopt, verdween m’n reddende engel en ik dacht dat ik haar de volgende ochtend wel weer zou zien.
De volgende ochtend werd ik wakker met een “kop van lood” niet in een bed, maar op een kastplank. Maar wat erger leek, met gruwelijke haliculaties. Wat ik daar binnen zag komen was niet mijn wonderschone Orchidee met herfstbladoren, maar in de deur stond een weerzinwekkend monster met een wrattige reptielenkop en het lijf van brontosaurus en gebit van een dinosaurus.
Toch moest het dezelfde zijn als mijn schone aan haar stem te horen.
“Mijn schone echtgenoot, we zullen nog zeker een jaar of 3 op elkaar aangewezen zijn in deze ruimtecapsule, de reis is nog heel lang”.
Die stem….!!! Onmiskenbaar de hare!!!