Gewetensvraag


“En dichter, met al je mooi verzen,
die je schrijft over goed en kwaad,
moet je toch beter wezen dan een ander,
dan ben je toch uit “het goede zaad!”?

Dat is een vraag die tot je komt,
je geest verwart en somber maakt.
Als men ook nog je fouten opsomt,
wordt je, door eigen verzen geraakt.

Ik ben niet beter dan een ander.
ik voel mijn fouten vaak veel meer.
Juist door de omgang met die ander,
die mij wil sterken in de goede leer.

Ik ben niet beter dan de grootste zondaar,
en ook niet slechter dan een zondagskind.
Ik ben een mens, en niet zomaar,
iemand die zich beter dan een ander vindt.

Maar te dichten is mijn gave.
Het is mijn troost en doet mij goed.
Ook al ben ik niet zo’n brave,
‘t is iets wat mij “van ’t hart af” moet.

Ik vraag de heer dan ook dagelijks,
“Geef mij inzicht, geef mij kracht.
Laat mij door Uw wijsheid waarlijk,
verzen schrijven over Uw grote macht.

Nee Heer, laat mij toch werkelijk inzien,
dat het niet mijn eigen verdienste is,
waarmee ik U in mijn verzen dien,
dat ik niet alleen in eigenroem beslis”.