Vertel mij over dagen blakend in zonneschijn
hoe velden bloeiden vol boterbloem en dotter
de akkers ruisend graan met klaproos als robijn
in sloten, eendenkroos en enkel ook een otter.
Het grazig groene gras waar vele koeien weiden
daar boven kievit, tureluur of een ooievaar
en tussen ’t groen rammelaar die om vrouwtjes strijden
met doodsverachting boksten, rennend achter elkaar
de luchten altijd helder blauw, soms wat regen,
en buiten geurde hooi en rook naar verse kruiden
en overal de stilte en rust, zelfs op wegen
zacht hoorde men van ver het carillon soms luiden.
Ach, niet dat ik die oude tijd terug zou willen,
het was niet altijd pais en vree, ook toen had men grillen.