Suite


Na zacht rumoerig wachten op eerste tonen
terwijl gespannen snaren worden aangezet
tot welluidendheid met fluit of klarinet
om Grieg’s suite met schoonheid te bekronen

klinken schuchter de eerste zachte akkoorden
van het schone “Opus 40, Aus Holbergs Zeit”
klanken vanuit de oudheid Muzen geweid
tonen van cello en fagot die we als fuga hoorden

gevolgd door Menuet, Gavotte en Bourree
elk afgewisseld door strofen preambule,
in ritme als aangegeven door golvende zee

ziet men danseressen waaierend in tule
waant men zich in woud tussen elf en fee
in de ban gehouden door trol en zwûle.

Was ’t beter?


Vertel mij over dagen blakend in zonneschijn
hoe velden bloeiden vol boterbloem en dotter
de akkers ruisend graan met klaproos als robijn
in sloten, eendenkroos en enkel ook een otter.

Het grazig groene gras waar vele koeien weiden
daar boven kievit, tureluur of een ooievaar
en tussen ’t groen rammelaar die om vrouwtjes strijden
met doodsverachting boksten, rennend achter elkaar

de luchten altijd helder blauw, soms wat regen,
en buiten geurde hooi en rook naar verse kruiden
en overal de stilte en rust, zelfs op wegen
zacht hoorde men van ver het carillon soms luiden.

Ach, niet dat ik die oude tijd terug zou willen,
het was niet altijd pais en vree, ook toen had men grillen.