Van buiten af


Waar roepen schelpen
om tijd van loze ruimte
door windloos geluid
in scherp gehoor
en kamer zonder beweging

de branding vraagt
om golven aan te dragen
met speels gemak
gevoerd over het zand
gestuit door duin en helm

daar klinkt de roep
in tijdloze ruimte
niet gevoed door wind
gedragen door branding
tot aan duin en helm.

Val en klim


Zo nu en dan vertoef ik even
in een levensdal
ben ik gedaald van de berg
waar ik mij veilig voelde
verheven boven aards gewemel
zonder dat ik ooit bedoelde
dat ik behoorde
tot de zevende hemel

maar zo gaat ’t levenspad
met ups en downs
zon en regenbuien
soms ben je jezelf haast zat
dan vertoef je even
in een levensdal
beklim niet de hoogste berg
dan kom je niet in vrije val.

Twee levenszijden


Toon me niet alleen het licht
de schijn waarin ik leef
de zijde die ik zelf in de spiegel zie
mijn ego en mijn trots
onder de lamp die ik zelf ontstak.

Toon mij veeleer de spiegeling
ontstoken in uw brein
weerkaatsend in het spiegelglas
van eerlijke oogopslag
zo ik naar uw mening zal zijn.

Toon mij niet die zwarte zij
die tors ik dagelijks mee
die is niet echt, dankt zijn bestaan
aan achterklap en het gerucht
en zal als schaduw met mij gaan.

Tot het eind


Ik liep die lange weg
die ik zelf dacht te kiezen
tussen beide zijden
beschermende bomen.

Op die lange smalle weg
liep ik met gesloten ogen
gedachteloos te dromen.

Ik waande dat geen eind
die weg ooit zou beperken
mijn pad geëffend
door slechts eigen werken.

Aan het eind van die weg
wil ik schrijven
hier is rust. hier wil ik blijven

Torens bouwen


Bekneld door hedendaags gevoel
aan ruimte en ontwikkeling
verloren in gedachten en menselijke hoop
op verbetering van leven en sterven
verstillend denken aan rust en vrede
maar vooral aan medemenselijkheid

bevrijdende geruchten over pogingen
tot hulp en steun aan minderheid
die slechts leiden tot zwaardere conflicten
slachtingen van ongekende aard
maar de mens verheft zich hoger
heeft met raketten zijn waan bewaard.

Toch anders


Langs oevers met riet bekleed
onder azuren blauwe luchten
en zachte bries die water rimpelt
staan daar ontbladerde bomen
dromend in zwijgend lijnenspel.

Op ’t water dobberen witte zwanen,
bevestigen een vredige winterdag
over de dijken staan boerderijen,
het vee nu in schuur en warme stal
natuur wacht tot het warmer worden zal.

Als toeschouwer loop ik stil te dromen
over tijden uit vervlogen jeugd
toen ik over hetzelfde water zwierde
een blos van kou en van vreugd
maar dat zal wel nooit weer komen.

Tijdmonoloog


Laat de tijd stilstaan
daar waar ik gelukkig ben
die dagen en uren
niet het verleden zijn
maar ook in heden duren

maar de tijd stond niet stil

laat tijd in heden
blijven vol vrede gevuld
uren niet vervliegen
tot ook zij verleden zijn

helaas, de tijd staat niet stil

dat ooit de tijd
nooit slechter gaat
een seconde die wijst
dat toekomst eens
het heden blijft

maar ach, de tijd staat nooit stil.

Tijdgang


Vanuit verleden is geen leven
dat in zelfde gedaante terug zal komen
geen herinnering aan komende tijd
nauwelijks een droevig denken
aan illusie of weerbarstigheid.

Slechts verleden verlangt het heden
als toekomst van bloei en kleur
ziet niet verder naar teloorgang
van realiteit in slepend golfproces
door terug naar verleden voortgang.

En heden wacht de toekomst
als zware last eens opgelegd
in een nieuwe vorm van verleden
op wat nu gebeuren gaat
wat terug komt is nog niet gezegd.