Je moet niet denken zei ik tot de dood
dat ik je ooit zou willen weren
of dat ik niet echt geloof in jou
jij zult mij steeds helpen herinneren
jij blijft als mijn schaduw
mijn hele leven trouw
zei ik tot de dood.
Je moet niet denken dat ik het niet weet
dat jij mij steeds staat te begluren
dat je eens toeslaat al duurt dat nog uren
vanachter duister gordijn
ik ken jouw stille stiekeme kuren
waar ik je niet verwacht zul je zijn
zei ik tot de dood.
Je kunt mij nooit ontlopen zei de dood
dus blijf er altijd op rekenen
dat ik je vast wel ergens tegenkom
’t zijn geen waarschuwingstekenen
rechte wegen maak ik niet krom
langs zijpaden gaan is dom
zei mij de dood.
Oké zei ik toen tot de dood
uiteindelijk zul jij wel winnen
maar denk niet dat ik voor je vrees
er is er Één die verrees
die jou verslagen heeft
De dood werd buiten zinnen
sindsdien zag ik hem nooit weer.
Ooit zal de zee eens rimpelloos deinen
branding stil zijn aan vlakke kust
als aan de horizon de laatst stralen schijnen
zonlicht langzaam aan de einder blust
dan spiegelen sterren en maan
op ‘t vlakke water in donkere nacht
zal ik daar aan de zilveren stranden staan
terwijl ik op de veerman wacht.
Hij voert mij naar het gouden strand
waar nooit de zon ter kim zal dalen
en neemt mij mee aan Zijn hand
waar eeuwige zon in de glazen zee zal stralen.
Nooit is een dag met meer belofte begonnen
Zo stralend, zo vol van licht en vogelzang
De vrede van de eeuwige strijd gewonnen
Alle volkeren vrij van dictatuur en dwang
Zal ooit een droom als deze dag eens komen
Dat alle mensen leven in vrede met elkaar
En zingen met de vogels in de bomen
De wereld ’t paradijs en alle dromen waar
Maar vele dagen dragen weer hun zorgen
En begint de ochtend weer somber en grauw
Horen mensen geen vogelzang in de morgen
En zien geen zonnestralen meer in ’t blauw
Een dag kan met zoveel beloften beginnen
Maar de vervulling zit bij ons vanbinnen.
Lang geleden ben ik een reis begonnen
door vlakke groene rijke velden
waar heldere beken ontsprongen uit bronnen
die van reinheid en onschuld vertelden.
Ook door hoven met lommerrijke lanen
en tuinen in wondere pracht
waar ik mij in een paradijs kon wanen
door geen mens zo bedacht.
Vogels zongen de schoonste zangen
vlinders fladderden kleurrijk rond
naar die plekken gaat nog mijn verlangen
omdat ik daar zo’n vrede vond.
Maar ook over zware wegen ging mijn reis
over hoge bergen en door diepe dalen
weer en wind bracht mij meermaal van de wijs
zag ’s nachts soms geen sterren stralen.
Dan weer ging mijn weg door woestenij
van dor, verzengend heet zand
menigmaal ben ik bijna in razernij
op het verkeerde pad beland.
Nóg ben ik op reis naar dat verre oord
en al valt de weg mij zwaar
ik wordt getrokken door dat ene woord
“Kom bij Mij, Ik ben je middelaar!”.