Binnenkort zal een keur van bloemen
de velden weer sieren
vogels in bomen de schepper weer roemen
zullen we een nieuwe opstanding vieren
van het leven dat als begraven in het graf
zolang door donkere aarde bedolven
zo’n troosteloos aanzien gaf
dan zal het zaad weer vrucht gaan dragen
beschenen door warme zon
en waar wij eerst slechts duister zagen
beschijnt het licht nu de horizon
daar rijst nu het leven uit de aarde
en opent ook het donker graf
Hij die door Zijn dood ons eeuwig leven gaf.
In alle vroegte zongen weer de vogels deze morgen
begroetend schone nieuwe dag vol licht en zonneschijn
alsof een nieuwe toekomst nu ontwaakt zonder zorgen
en elke angst verdwijnt voor ziekte, dood of hel en pijn.
De stilte van het graf voor eens en voorgoed verbroken
geen dood zal ooit nog eens het einde van ons leven zijn
ons lichaam eens gestorven maar de geest opnieuw ontloken
bevrijd van druk en last van ‘t zware juk van satans venijn.
Hoe is de angst voor duister graf en zonde nu geweken
de zware steen is afgerold van onze ban en vloek
waar ’t donker heerste is door Zijn opstanding gebleken
dat Hij de zonde van ons heeft verwijderd uit Zijn boek.
Op Golgotha hingen ook mijn zonden
aan dat houten kruis gelijk met Hem
mijn lichaam vol geestelijke wonden
smeekte vergeving met gebroken stem.
Zijn hoofd heeft Hij gekeerd naar mij
nooit zal ik Zijn zachte blik vergeten
“Mijn kind Ik koop je voor eeuwig vrij
heden zul je met Mij van één tafel eten”.
Hoe schandelijk dat Hij moest lijden
gehangen aan dat kruis voor mij
voor mijn zonden in de hel moest strijden
en maakte mij van alle schulden vrij.
Hoe pijnlijk dat ik niet wilde weten
van Zijn liefde die Hij had voor mij
dat ik het liefste wilde vergeten
dat ook ik hing daar aan Zijn zij.
Iedere keer dat ik drie maal
de haan hoor kraaien
bij het rijzen van de zon
vraag ik mij af
hoeveel keer ik U heb verraden
nog voor de dag begon.
Nooit heb ik gezegd dat ik U niet ken
maar ook niet dat ik U wil volgen
en als men het mij vraagt
reageer ik dikwijls verbolgen
dat ik niet die vrome christen ben.
Ik voel mij zo licht belaagt.
Kijkt U straks bij het eerste ochtendlicht
ook, naar dat vuur, om naar mij
doe dat dan bij het eerste hanengekraai
en vraag mij dan; “Wie ben jij?”
Vergeef mij zo U Petrus deed
met in Uw oog de droeve blik;
“Mijn kind zo dikwijls jij je van mij keert,
zo dikwijls heb Ik jou vergeven”
Hoe heerlijk als men kan herdenken
bevrijding in feestelijk geluk
geen aandacht hoeft te schenken
aan angst door aardse druk.
Bevrijdt van dictator en overheersing
door God Zelf daar uitgeleidt
uit zware slavernij en verdrukking
als dank voor Hem een offerlam bereid.
Een stoet trekt op dit feest te vieren
te midden van hen rijdt een Man
waarvoor men de weg wil versieren
en hoopt dat Hij Israël bevrijden kan.
Geen blijheid is aan Hem te bespeuren
Hij huilt alsof Hij afscheid nam
Zijn hoofd is niet bij dit feestgebeuren
Hijzelf is het grootste Offerlam.
Als lam is Hij geslacht voor onze zonden
als lam heeft Hij Zijn mond niet opengedaan
door Zijn dood zijn wij allen ontbonden
om gereinigd voor Zijn Vaders troon te staan.
Zwijgend in gedachten loop ik het pad
peinzend over al mijn zonden
eenzaam en in rauw gevat
daar ik mijn Heiland niet heb gevonden
in koud en donker graf
waar ik Hem voor het laatst wilde eren
omdat Hij mij zoveel liefde gaf
maar nu moest ik Hem ontberen.
Een vreemdeling kwam naast mij lopen
en sprak over hetgeen was geschied
zei dat ik niet moest wanhopen,
maar wat Hij zei, ik begreep Hem niet.
Toch waren Zijn woorden mij zo bekend ,
kwam Zijn blik mij zo helder voor ogen
maar door verdriet was ik overstemd,
herkende Hem niet in mijn onvermogen.
De nacht was stil, de herders waakten
een ster stond helder aan de lucht
Engelen zongen, mens en dier ontwaakten
de wereld slaakte een verlichte zucht
De heiland was hen nu geboren
daar in die kleine Bethlehems stal
Engelenbazuinen lieten het horen
dat Hij eens Israëls Koning wezen zal.
Reeds toen duurde de vrede slechts even
Herodes vreesde voor Zijn macht
hij ontbrandde in een vruchteloos streven
heeft de kinderen in Bethlehem omgebracht
Hij wilde toen reeds Jezus doden
was slechts op eigen eer en roem gericht
duldde geen andere koning der joden
maar ontving toen van de wijzen dat bericht.
Al heel snel was die stille nacht vergeten
Die nacht daar in Efraïms stille veld
Niemand wilde meer van het wonder weten
Door de engelenkoren toen verteld
Jezus werd verguisd, gehoond, gepest
al stond men door Zijn wonderen versteld
werd Hij weer door de farizeeën getest.
Jezus bracht niet wat men toen verwachtte
Hij was niet de aardse koning in Israël
En al speelde men toen met die gedachte
Hij weigerde en waarom? Dat weten wij nu wel
Maar de mensen waren toen “des duivels”
want Koning Jezus deed niet hun wil
hun verontwaardigde reacties waren hels
doodden Hem aan ’t kruis, nu is deze zaterdag zo stil.
U hebt belooft dat ook ik mag komen
Op Uw eeuwig durend feest
Aan de dis waarvan wij alleen kunnen dromen
Maar zoals nog nooit op aarde is geweest
U hebt ons genodigd als voorname gasten
Aan te zitten aan Uw liefdesmaal
En zelf hebt U ons de voeten gewassen
Als dienend voorbeeld voor ons allemaal
Zelf hebt U de beker ons aangereikt
Gevuld met Uw vergoten kostbaar bloed
De schaal brood, met Uw geest verrijkt
Met Uw dood hebt U voor onze zonden geboet
Een heuvel staat in duister
uitzichtloos het veld rondom
zonder glorie of luister
slecht stilte heerst alom
geen licht kan dit tafereel bereiken
geen geschiedenis vertelt het verhaal
donker van de nacht blijft de dag bestrijken
gehuld in goddelijk zwijgen allemaal
het Licht lijkt in de aarde opgesloten
verzegeld met een steen voor het graf
door verkeerde geesten uitgestoten
veroordeeld zonder schuld verraderlijk laf
als in rouw scheurt in de tempel het kleed
de hemel treurt om zijn Heer
die op aarde voor onze zonden leed
omdat wij niet luisterden naar Zijn leer
maar straks toont daar in het Licht
die heuvel de volle roem en glorie
als daar drie kruizen in het zicht
vanuit geopend graf verkondigen de victorie.
Het kruis, afschuw der gelovige zielen
werelds symbool van vervloeking en lijden
uit verleden duister, sombere tijden
toen wij onwetend tot zonde vervielen
onze Heer hebben we gehoond, geslagen,
gemarteld, aan schandelijk kruis gehangen
terwijl ook wij naar bevrijding verlangen
eeuwig leven na de dood Hem steeds vragen.
Dat vreselijk kruis, afschuw voor alle mensen.
Het teken, aard en hemel opnieuw verbonden,
symbool van macht, gena en vredeswensen.
Teken waar wij Gods glorie en liefde vonden,
waaraan het onbegrijpelijke is volbracht
een einde maakte aan de eeuwige nacht.
Donker was de afgesloten grafspelonk
waar wij verdrietig rouwend stonden
en Hij lag die de bittere beker dronk,
die vrijwillig boette voor onze zonden.
Afgesloten was onze toekomst en hoop
gestorven aan het kruis op Golgotha
nu staan wij hier in schuld en wanhoop
geen uitzicht meer op liefde en gena.
Een grafsteen scheidt ons van Zijn licht
Romeinse wachters houden ons tegen
Gods Gena schijnt zich tegen ons gericht
met die ene steen sloot Hij alle wegen.
Maar plots uit de hemel een helder licht
en de wachters vallen als levenloos neer
Gods Zoon werd uit de doden opgericht
uit het graf schijnt helder ‘t leven weer.