Ergens blafte een hond
een ezel balkte en een paard hinnekte
een merel en een nachtegaal
floten in kruinen van de hoogste bomen
en overal kwinkeleerden en sjilpten
mezen, sijzen en mussen.
Op de savannen brulden de leeuwen.
In de bossen leefden de konijnen
en over de weiden hipte het haas.
Totdat de mens verscheen
en het werd stil, en stiller,
en nóg stiller…. en veel stiller.
En God kwam kijken op Zijn schepping
en Hij zag niets terug.
Toen zei God; “Er zij licht.”
en God scheidde weer water en land,
en schiep weer alle soorten dieren.
Ergens blafte een hond
een ezel balkte en een paard hinnekte
en gelijdelijk schiep God
weer alle dieren en planten.
Hij keek rond en zag dat het goed was.
Maar weer maakte God in Zijn grote goedheid
die éne fout in Zijn liefde en vertrouwen.
Wéér schiep Hij de mens, in de hoop,
dat deze nu zou handelen naar Zijn wet en regels.