Zo wás, zo ís ‘t leven


Nog steeds droom ik van verre horizon
Met wuivende palmen aan zonnige stranden
De tijden dat ik nog zover reizen kon
Nog niet gebonden door leeftijdsbanden

Ach, nu komt de verte bij ons in huis
En kunnen wij er vanuit de stoel van genieten
Alles wordt ons getoond op de buis
Van cabaret tot ergens ruwweg schieten

Of we er gelukkig van worden is de vraag
Het meeste is immers kommer en kwel
En betreft meest oorlog of plaag
Of penoze rijp voor de cel

Toch is het leven echt zo slecht nog niet
Zolang je zelf de vrede bewaart
En niet met jaloezie naar anderen ziet
En niet te vergeten, ouderdom niet bezwaart

De trein


Een trein dendert door berg en dal
Met steeds hogere snelheid
Niemand weet waar en wanneer hij stoppen zal
Niemand weet noch begin noch eindtijd

De trein, hij dendert door

Langs vele steden, langs vele stations
Een reis van zeer lange duur
Zonder te stoppen bij haltes of perrons
Vanaf vroege ochtend tot avonduur

Die trein, hij dendert door

Eens nadert hij het laatste perron
Daar wordt de reis besloten
Staan wij vol verwachting aan de horizon
Dan is onze levensreis afgesloten

En de trein blijft staan als herinnering

Laatste jaren


In de stille kamer
Tikt de tijd stillekens heen
Door stilte versterkt als slag van een hamer
Van tel tot tel rijgt de tijd aaneen

Stil droom ik hier van vroegere jaren
Van tijden vol jeugd en gezelligheid
Nog bezeten door wilde haren
En af en toe zo nu en dan wat baldadigheid

Ach, we waren nog jong en vol levenslust
’t Leven had voor ons nog geen gevaren
Nu zie ik geen vrienden, nu enkel nog rust
De rust, van het laatst der jaren

Leven en wachten


Ooit in mijn jonge tijd
Toen de jaren nog jaren waren
Dagen slechts een zuchtje wind
Dromen product van de nacht
Toekomst nog onoverzichtelijk
Het gehucht waar ik woonde
In mijn ogen een wereldstad

Daar lag toen mijn geluk besloten
Ik had tijd en leven in de hand
Ik liefde de vrije vlakke velden
In wereldstad of metropool kwam ik zelden
Als woonplaats verkoos ik het ruime land

Nu gaan de jaren steeds sneller
Dagen tel ik reeds niet meer
En als men vraagt, waar blijft de tijd
Blijf ik het antwoord schuldig
En hoe lang nog leeft de mens
Ach, ik wacht gewoon maar geduldig

Krimpende tijd


Steeds meer gebogen
Loop ik in deze krimpende dagen
Nog steeds genietend van ’t leven
Over resterende paden
Wat minder snel dan in mij jonge jaren
Maar onverdroten voorwaarts

Ergens voor mij ligt de horizon
Waar nu nog eindigt mijn gezicht
En de wereld schijnt te eindigen

Toch ligt mijn toekomst daar
Waar ’t licht niet eindigt
En geen hoop verloren gaat

Nooit meer vroeger


Ach wat stemt me dat nou melancholiek
ga ik mij hierbij droevig voelen
goed, ik ben al niet meer zo jong en kwiek
als we dan nog nostalgie bedoelen
en gaan spreken over vroegere tijden
ga ik dat ook in mijn botten voelen
ik haat ’t om daarover uit te wijden

je bent, zegt men, niet ouder dan je je voelt
leeftijd telt men niet in jaren
ik snap best wat men daarmee bedoelt
’t brengt ook echt je gemoed tot bedaren
al zit je dan niet meer in de kleuterklas
kun je dat alleen als herinnering bewaren
’t wordt nooit meer wat ’t vroeger was.

Oudedaggenot


Vervuld van liefde voor leven
in dromen vrede en rust
gedachten die langszij zweven
wereld beschouwend bewust

vogels volgen in hun vlucht
tussen wolken als luchtkastelen
horen in stilte het kleinste gerucht
van wezen waarmee wij ruimte delen

in zonneschijn aan oeverzij
kijken naar rimpeling van golven
van schepen aan loef of lij
door slaap overmand of geluk bedolven.

Wachten


Waar langs rustig stromende rivier
wuivend riet de oever weer bekleed
wolken weerspiegelen in blauw
morgennevel zacht het veld bedekt
zit ik mijmerend aan de kant

en wacht

vogels vliegen reeds naar zuiden heen
het graan is al geoogst het gras gemaaid
dieren grazen nog in de wei
nog zijn de bomen groen
maar ik zit mijmerend aan de kant

en wacht

straks verdort het groene gras
verliezen de bomen hun groene blad
verwelkt de roos en knakt het riet
worden de wolken somber grauw
en ik zit mijmerend aan de kant

en wacht.

’t Valt wel, en ook nog mee


Als ik mijn blikken
over vlaktes laat dwalen
een beetje weemoedig
denkend aan toen
mijn jonge jaren
herinnerend mijn ambities.

Dan voel ik pijn.

Als ik mijn blik
door de kamer laat dwalen
en ik zie foto’s
van oude mensen
en van jonge kinderen
herinner ik mijn verleden.

Dan voel ik pijn.

Als ik mijn blik
langs de muur laat dwalen
en ik zie mijzelf
in de spiegel
dan denk ik,
“Ach, wat zeur je toch?
Je leeft en mag er nog best zijn!”

Tot m’n laatste snik! (Snik)


Ouder worden, ach zo erg is dat niet
en klachten, och ieder is er mee bekend
’t is maar net hoe je het keert of wend
zolang ik maar wat rond kan schuifelen
niet meer zo snel maar toch
de ene voet voor de ander zet

steeds m’n eigen boontjes blijven doppen
bij eigen haard in eigen huis
niet meer hoeven haasten of zweten
zolang ik mijn schaapjes op het droge houd
zal men wel moeten weten
laat ik me niet in bejaardenwoning stoppen.

Na m’n pensioen


Ik hoef niet meer zo erg nodig
Te gaan in snelle passen der jeugd
Dat haasten is mij overbodig
Slechts rust en kalmte is mijn deugd

Mijn actie is een statisch voortgaan
In bewegende belangstelling
Al glijd ik ook op langzame baan
Naar nauwelijks merkbare verandering

Ik moet nu niet zoveel meer
Ik kan op voldoende ervaring bogen
En ’t kost me geen verweer
Niets te moeten, des te meer te mogen.

Bezadigd denken


Woorden en letters dansen voor ogen
geven mij rust noch duur
drijven tot vormen van regels
en waar vroeger
mijn tred vol kracht nog was
neemt nu mijn brein
langzamerhand het tempo over.

Het is geen plaag,
meer verandering van actie
een statisch voortgaan
in bewegende belangstelling
het goede gevoel, te zijn,
niet meer te moeten
maar des te meer te mogen.