Vertrouwen


Eens zal alles anders wezen
Anders dan wij zijn gewend
Dan zullen wij over vrede lezen
En niemand die nog oorlog kent

Eens wordt heel de aarde
Weer een vredig paradijs
Goud en edelsteen niet van waarde
Is slechts vriendschap nog een prijs

De vraag is wanneer dat zal komen
Een leven zonder angst of pijn
Is het waar of zijn het dromen
Dat de wereld weer een paradijs zal zijn

Wie gelooft in waarheid en vertrouwen
In wat ons in vroegere tijd is beloofd
Zal op deze belofte blijven bouwen
En zijn hoop wordt nooit gedoofd

Lente wonderen


Ieder jaar aanschouw ik weer ’t wonder
Van het ontspruiten in de natuur
Een tuin van dood tot leven, zo bijzonder
De hemel van grauw naar blauw azuur
Insecten zweven van bloem tot bloem in tal
En zelfs hier en daar een vlinder
“Ach,” zult u zeggen, “dat is toch elk jaar het geval.
Maar van kou hebben we nu geen hinder.”

Straks gaan ook nog rozen en hibiscus bloeien
En vult jong leven weer het veld
Natuur ontwaakt die ons steedss weer zal boeien
Van al die schoonheid staan we weer versteld
Ergens koert de eerste duif
En overal hoort men de vogels zingen
Een zachte warme bries streelt mijn kuif
Heel de natuur lijkt te gaan zwingen

Eenzaam genot


Een eenzame laan
Tussen vele bomen
Een gedachte slechts
En stil verder dromen
Geen sterveling
Die mij hier ziet

Ik wil slechts wezen
De eenzame wandelaar
Die natuur bewondert
En in stilte geniet

Een stille laan
Tussen vele bomen
En niemand te zien

Ik loop hier eenzaam
Met mijn illusies
In die stille laan
In de verte fluit een merel
En ik geniet

Liefdesstemming


Hoe zijn de dagen ooit geboren
Dagen dat ik jou ontberen moest
Wat kon in die tijd mij bekoren
Heeft toch mijn leven niet verwoest
Wat heeft mij nog de kracht gegeven
De zon te zien op triest grauwe dag
De blik vooruit het hoofd geheven
Toekomst verwachten met blijde lach
Overtuigd dat je weer zou komen
De wolken zullen wel verdwijnen
Een lentebries weer door de bomen
Ach lief, laat mij niet langer wachten
Dagen zijn zonnig, somber de nachten

Voorzichtig begin


Hoe schoon de dag
Die begint met zonnegloren
Gevuld met vele vogelkoren
Na lange dagen bitter kou
Velden weliswaar nog wit berijpt
Bestrooid met parelend dauw

Reeds tonen schone lentekleuren
Tussen een tere deken van smaragd
In bloem van krokus en narcissen
En schuchter richt menig tulp zich op
Niet zo lang zal het nog duren
Voor roos en sering in bloei weer staan

Afkeer van oorlog


Opnieuw heb ik naar vrede gezocht
Het moet toch ergens op aarde zijn
Helaas na dagenlange zoektocht
Vond ik slechts verdriet en pijn

De geld- en machtzucht der “Grote heren”
Brengt heel de wereld angst en nood
En nooit zal de mensheid in vrede keren
Aleer vindt hij verdriet en dood

Kom mens, keert u van de dictator af
Hij zal nooit rust en vrede brengen
Zijn woorden zijn egoïstisch en laf
Zijn daden zullen eens de wereld verzengen

Volg toch de woorden van liefde en licht
Dat is de oorzaak van mijn schrijven
En breng mijn zorg in dit gedicht
In hoop angst en pijn te verdrijven.

Delen

Colorful agricultural fields on the outskirts of a Dutch village

Geef mij vrijheid waar ik aan ben gewend
Mijn leven lang in de frisse lucht
Ruimte om te gaan en te staan

Geef mij ruimte voor eigen keus en leven
Mijn eigen overtuiging en ideeën
Mijn fantasieën hoe het beter kan

Goed, de wereld verbeteren kan/wil ik niet
Maar toch een klein beetje liefde geven
Opent voor sommige mensen een hemel

Levenscarnaval


0p mijn stille plek
Ergens teruggetrokken
In eigen gedachtegang

Hoeft niet alleen
Kan ook tussen mensen

Mijn eigen dromen
Mijn eigen fantasieën
Over mijn eigen leven

Probeer ik te doorgronden
Waarom één loopt met problemen
De ander het leven toelacht
De één is sloeber
De ander draak
De één is Donald
De ander Dagobert

Ach, ’t is het leven zo het is
Het is heel gewoon-
Carnaval….!

Kén het duister en het Licht

Eens kraaide een haan 3x

Soms kan een nacht niet donkerder zijn
dan in mijn geest de woorden
’t gebrek aan liefdesakkoorden
gevoelloosheid door angst en pijn.

Schijnt zelfs de zon, ’t is of geen licht wil stralen.
Mijn verduisterd weerbarstig hart
verbitterd slechts door angst en smart
voelt of ik al mijn zonde zelf moet betalen.

Lees mij dan de woorden uit het Boek
die in mijn geest weer licht ontsteken
verwijder voor mijn ogen dan het doek

blindheid waardoor ik steeds heb ontweken
het ware Licht dat ons voor ogen straalt
en ons eens met blijdschap in Zijn hoven haalt.

Weg van levenstijd


Zacht, bijna onmerkbaar is de glooiing
Waarover tijd steeds voorwaarts glijdt
En langzaam komt bewustzijn tot ontplooiing
Dat verzet slechts tot berusting leidt
De tijd glijdt door tot over verre horizon
Naar verlangen waar wij slechts van dromen
De hoop daar te bereiken de eeuwige levensbron
Levend in een paradijs onder schaduwrijke bomen

Ieder mens streeft naar eigen wensen
Maar niemand weet waar het eindpunt is
Die zekerheid ligt buiten onze grenzen
Al kennen wij reeds eeuwen de geschiedenis
Van het woord dat vertroosting wil geven
En spreekt over hemelsschoon
De hoop dat na ons aardse leven
Wij zullen staan voor hemels troon

Winter-lente


Iedere ochtend bij het rijzen van de zon
Lacht mij het leven toe
Begeleid door beieren van het carillon
Tijdens een frisse ochtendwandeling
Alswel de zang van het vogelkoor

Al zijn dan nu de bomen nog dor en kaal
De lucht bevat reeds de eerste lente geuren
De hemelkoepel hult zich in blauw
Wat kan een mens zich beter wensen
Dan het brede spectrum aan weidse horizon

Het is alsof het leven weer herrijst
Uit de sombere greep van doodsheid en kou
Opent uit koude aarde weer bloemenpracht

Verlangen als Hooglied


Het zachte licht gaat schuil in donker
één voor één sieren sterren de hemelboog
stralend met hun helder geflonker
in ’t zilveren schijnsel der maan
klinkt fluisterzacht door kruinen der bomen
als in engelenkoor jouw naam

velden kleden zich in blinkende sluier
als een bruid die op haar minnaar wacht
komend over de stroom der liefde
gedreven door verlangen en hoop
dat haar geliefde haar met blijdschap verwacht
tot in een eeuwig durende huwelijksnacht.

Uitgerangeerd


Zijn leven had hij aan mensen gegeven
gezorgd voor ieders welzijn en wee
en dat hij zelf plezier op moest geven
of zich zelf wegcijferde zat hij niet mee.

De dank van ieder die hij kon helpen
was voor hem meer dan verdiende loon
steeds had hij vreugd om tranen te stelpen
en overal troosten was voor hem gewoon.

Die hem nodig had zag hem graag komen
en velen toonden hem ook dankbaarheid
na jaren heeft men hem zijn baan ontnomen
nu rest hem slechts verdriet, geen spijt.

Toch voelt hij zich niet uitgerangeerd
al lijkt hij eenzaam, alleen en verlaten
zoveel heeft hij in het leven wel geleerd
nooit mag je mensen daarom haten.

En als hij ’s avonds alleen in zijn kamer zit
leest in stilte uit “Het Boek der Boeken”
vouwt hij zijn oude handen en hij bidt
“Heer laat de mensen toch Uw liefde zoeken”.