Roep op de weg naar huis


Het was een stem die ik hoorde
zag daarbij geen enkel mens
een stroom die daartoe behoorde
verwarmde mij toch zo intens

een stem die riep van ver
te komen naar Zijn huis
de weg daarheen was een ster
Zijn zetel was een kruis

de poort die daartoe toegang gaf
was een afgewentelde steen
de toegang tot een open graf
waaruit eeuwig licht ons bescheen

het stond tussen tuinen vol van pracht
omgeven door aureolen van stralen
men kende er geen duistere nacht
niemand zal daar ooit nog dwalen.