De tijd, de tijd, ze drijft en jaagt een ieder voort
want haar ontbreekt de tijd om zelf de tijd te nemen
en ‘wijls gebeurt het haar dat zij niet wordt gehoord
zodat ze menig tijd en adem kan benemen
in stroom bevlogen jacht van tijden wordt verzwegen
dat dag en nacht het licht in tijd gedragen leven
gespaard van week tot maand een jaar aaneen geregen
de bloei verstaat wat leeft bij rust en tijd gegeven
wat is de tijd nog waard wanneer ze blijkt vervlogen
verdwijnt met stille trom in verre blik van ‘t heden
wie drijft en jaagt ons voort met krappe tijd voor ogen
de tijd, de tijd, ze drijft en zet op juiste schreden.
Het leven begint in vreugd,
de schoonheid der jeugd,
in dagen van onbezorgdheid,
genietend, in vrolijkheid,
met het klimmen der jaren,
wijsheid en kennis vergaren,
steeds verder door het leven,
al lijkt het slechts maar even,
komen meer en meer zorgen,
voel je, je minder geborgen,
en zoek je steun, in de Heer,
in moeite en gebrek, elke keer,
en bij het gaan van de tijd,
de altijd moeilijke strijd,
geloven, in vertrouwen,
op de zekerheid bouwen,
dat Hij je áltijd geleidt,
Hij gaat je immers voor,
want dank zij Hem,
die Zijn leven aan ‘t kruis verloor,
kunnen wij met zekerheid zeggen;
“Ons leven gaat in eeuwigheid door!”.
Stil wil ik luisteren
Naar woorden die niet zijn
Zien, troost die zich zelf niet eert
Geleid door gevoel
Dat zekerheid geeft
Gedragen als op vleugelen
Van liefde en vrede
Naar werelden van enkel vriendschap
Waar in woestijnen
Heldere bronnen stromen in oases
Van schaduw en rust
En manna regent in overvloed
Ik zie licht als door helder glas
spiegelend in zonnestralen
hoor wind in glazen schalen
zingen als engelenzang
bij klanken van zuivere snaren
geluid van harpen en violen
en zacht ruist de wind
de tweedracht weg
laat vrede dalen over golven
strijkt het buigende gewas
en heelt onzichtbaar
het gebroken glas.
Ik geloof, in de drie-eenheid van God,
Vader, Zoon, en Heilige Geest.
Ik geloof in Hun besturing van het lot,
en dat, dat nooit anders is geweest.
Ik geloof, de eeuwige liefde van de Vader,
in alle voleinding van Zijn werk.
Ik geloof, in Zijn schepping komt Hij nader,
en verkondigt dat in Zijn kerk.
Ik geloof, in Jezus Christus, Zijn Zoon,
uit de maagd Maria geboren.
Ik geloof, in Zijn lijden, en de hoon,
die Hij hier op aarde moest horen.
Ik geloof, in Zijn lijden bij Pilatus,
Zijn dood door kruisiging.
Ik geloof, in Zijn waarachtige status,
die Hij verwierf door Zijn opstanding.
Ik geloof, door Zijn dood en opstanding,
in Zijn lankmoedigheid en gena.
Ik geloof, in Zijn Geest, de loutering,
Zijn voorspraak, als ik voor Hem sta.
Ik geloof, dat Hij is opgevaren ten hemel,
zittend aan Zijn Vaders rechter hand.
Ik geloof, dat Hij zal wederkomen,
houd het geloof tot die tijd in stand.
Ik geloof, in ‘s werelds toekomst,
tot aan Zijn wederkomst.
Ik geloof, in de vergeving van alle zonden,
die mij aan de vergankelijkheid bonden.
Ik geloof, in opstanding van lichaam en ziel,
in Zijn heerlijk Koninkrijk.
Ik geloof, dat ieder die voor Hem kniel,
in het Nieuw-Jeruzalem, Hem geeft huldeblijk.
Ik geloof, in de Geest die Hij ons zond,
wakend over ons mensen.
Ik geloof, in Zijn Nieuw-Verbond,
de vervulling aller wensen.
Ik geloof niet, in de armoe van de ziel,
dat daardoor de mens is verlaten.
Ik geloof niet, dat God de mens afviel,
ook niet, als ze Hem haten.
Ik geloof niet, in breuk of macht,
in tweespalt of ellende.
Ik geloof niet, in eigen kracht,
of eigendunk waartoe ik mij wendde.
Ik geloof niet, in oorlog of geweld,
verwoesting nog strijd.
Ik geloof niet, in verlies dat telt,
tot afwijzing en eenzaamheid.
Ik geloof niet, in menselijke rijkdom,
die een schijn is, hier op aard.
Ik geloof niet, in overwinning,
door krijgsgeweld, of zwaard.
Ja, ik geloof, in de drie-eenheid van God.
Ja, ik geloof, in Zijn trouw.
Ja, ik geloof, in elk van Zijn gebod.
Ja,ik geloof, dat Hij zegt;”Ik geloof ook in jouw!”.
Nog steeds wil ik leren een sonnet te schrijven
keurig uitgeteld in jamben en versvoeten
bij slagen zal het mij al mijn leed verzoeten
maar door de regels zal het behelpen blijven.
Ik reken, tob en zweet me welhaast een hoedje
echter denk weer, hier gaat iets in het metrum mis
al zoek ik me dan een rotje, ik snap niet wat ’t is
en leg me er dan maar bij neer, tsja wat moet je.
Máár, toch heeft het mij mooi van de straat gehouden
en ben ik een brave grote kerel geweest
dat is iets wat men beslist wel mag onthouden
anders had ik waarschijnlijk alleen maar gefeest
en was dan helemaal platzak thuis gekomen.
Oei! Van de gevolgen durf ik niet te dromen.