In nevel nog het veld gehuld
reeds vredig graasde het vee
de kim met gouden glans gevuld
dauw bedekte de aarde als een zee
en gevat in diep azuren blauw
zeilde in maagdelijk wit
sierlijke wolk als een schouw
of rijtuigen in gelijke rit
vogels buitelden boven de wei
over het nog schemerig pad
huppelde speels een lamprei
die daar in de berm gegeten had.