Bladeren


In voorjaar zijn ze ontsproten,
Aan takken en jonge loten,
Aan struik en boom,
In voorjaar, zonder schroom.

Gehard door wind regen en zon,
Waar hun eerste dans begon,
Sieraad der natuur,
Schoonheid, van niet lange duur.

Trotserend, vroege stormen,
Samen beschutting vormen,
Tegen regen, zon en wind,
Zodat men er leven vindt.

Aan struiken, eiken en linden,
In tuinen, of bossen te vinden,
Ieder in eigen kleur en vorm.
Keren, draaien voor de laatste storm.

In ’t voorjaar zijn ze ontsproten,
Aan takken en jonge loten,
Vlijen zich in de herfst neer,
Als deken tegen ’t gure winterweer.

Dichtersfatsoen


De schoonste woorden zijn gewijd aan ’t sonnet
En vragen klank en ritme als schoon akkoord
Waarop men danst in wals, in tango of ballet
Of in een quickstep wat ook bij stijldans hoort.

Men danst ritmisch, gracieus met veel plezier
Op woorden die door muziek zijn vervangen
In smoking, avondjurk , baljurk met veel zwier
En ‘t maakt niets uit van welke stand of rangen.

Helaas, ook woorden die als donder klinken
En hart en ziel gevoelig kunnen raken,
Dan zullen zang en dans in droefheid zinken

Ze hebben niets met poëzie of dans te maken
Maar zullen tot onwaardig luchtledig slinken
Geen dichter maakt gebruik van derg’lijke zaken.