Ochtend tot avond (Spencer sonnet)


Geef mij zacht getemperd licht in vroege morgen
door nevelige sluiers die sieren velden
verwachtingen in schaduwen nog verborgen
hoop dat zich in het kleine wil doen gelden.

Rust en vrede vindt men buiten steden zelden
kent men niet vredige ruime landerijen
zal zich zo weinig hoorbare stilte melden
daar is het moeilijk natuurlijk te gedijen.

Laten wij onder bomen in mos ons vlijen
genieten van de warmte en zonnestralen
gehele dag tezamen om lang te vrijen
zo zullen wij daar voldaan de avond halen.

Geef mij zacht getemperd licht ook in de avond
einde van een dag dat ik het geluk weer vond.

Nieuw-oud?


‘s Avond allemaal in het ouderlijk huis
met broers en zussen allen samen
genieten van de warmte in midwinternacht
terwijl de storm loeit langs de ramen
de huiskamer zelfs gevuld met olielucht
toen ook blauw van de rook van sigaren
met borrelgeur voor de dames een likeur

ik mis ieder jaar dat huis die oude mensen
denk steeds dat komt niet weer
dat zijn voorbije wensen van vroeger tijd
mijmerend zit ik zo bij de warme haard
hoor weer storm langs de ramen loeien
en ook de deurbel als de kinderen komen.
Ach veel anders dan vroeger is ’t eigenlijk niet.

Nachtegaal


Nog hoor ik als ik die eik daar zie
die zachte welluidende tonen
vertellend van vreugde en licht
en wezens die ver boven ons wonen

kleine vogel zing van hoop en leven
van tijden die eens komen gaan
leer ons zorgeloosheid jou gegeven
dat we ook bij liefde stil blijven staan

zing je lied als wij dat niet verwachten
en door angsten zijn gekweld
omgeven door duister van de nachten
heb jij van Gods liefde ons verteld.

Morgenvreugd


Waar vindt men schoner glans
dan op bedauwde weiden
waar zich als parelenkrans
de vroege nevels vleiden
beschenen door eerste zonnestralen
fonkelend als schitterend zirkoon
ons iedere morgen weer onthalen
dagen huldigend met een kroon

geweven tussen pluimend riet
in lange rijen als diamant
tere snoeren die men nauwelijks ziet
kunstig fijn en briljant
aan alle twijgen schitteren robijnen
tussen glanzend zilver en smaragd
geen kunstenaar die dit kan verfijnen
zo’n zonsopkomst na donkere nacht.

Mijn zomerleven


Liggen wil ik in het vlakke veld
zien de jonge dieren dartelen
wandelen door zon gebruind
in bossen onder ’t groene lover
één zijn met de vogelzang

geuren en kleuren met bloemenpracht
fladderen als vlinders door tuinen
zoemen als een hommel
als bijen snoepen van de honing

spetteren en spatten in het frisse nat
een vis zo snel als water
één zijn met de natuur onder de zon

kortom…….!!!!

Ik bén ZOMER!!!!

Mijn Paradijsje


Gemoed in verwondering gevuld
door ‘t werk dat ik aanschouwde
wat mijn hand met geduld
geplant heeft en verbouwde.

Zie in een tuin vol vorm en kleur
bomen, planten en bloemen
mengeling van groen en rozengeur
verschil te veel om op te noemen.

En hoeveel dieren vinden hier
gastvrij, lommerrijk onderkomen
’t zij insecten, vlinders of een mier,
vogels met schone zang in de bomen.

Was zo niet eens ’t paradijs bedoeld
voorbeeld van éénheid in schepping
waar mens en natuur geroepen voelt
elkaar ten dienste en verzorging.

Inspiratiebronnen


Zacht zie ik ‘t riet langs de waterkant wiegen
en golfjes daar hun eigen ritme slaan
genietend blijf ik daar aan de oever staan
bewonder vogels die over het oppervlak vliegen.

Een bootje voor de wind met bolle zeilen
trekt zijn voren over het watervlak
spiegelt contrasterend met blauwe hemeldak
urenlang kan ik hier verwijlen.

Rondom wijdheid van het vlakke polderland
en aan de horizon bos gehuld in nevelig blauw
over velden nog parelend van dauw
aan dit decor heb ik mijn hart verpand.

Hier stroomt mijn bloed vol inspiratie
hier hoor ik roep van de natuur
geen andere omgeving biedt mij compensatie
hier hoor ik thuis, heel mijn levensduur.