We lopen als verdwaasden op aarde.
Zien niet links en zien niet rechts.
Als een blinde die in het niets staarde.
zien geen zegeningen, enkel slechts.
We begrijpen niet elkaars overtuiging.
Willen elkaars geluk zo vaak niet zien.
Verguizen elkaars opvatting en mening.
Verstoten elkaar steeds weer bovendien.
Nee, we zullen voor elkaar nooit wezen.
Verwacht dat nu echt nooit van elkaar.
Maar, zolang wij elkander zo vrezen,
zijn wij alleen voor onszelf een gevaar.
Dus zitten wij hier op aarde gebonden.
Zullen wij hier nooit van last zijn bevrijd.
Zullen wij klagen over builen en wonden,
over werk dat in onze handen niet gedijt.
Er is een smal pad om te ontsnappen,
aan aardse zorgen en pijn en verdriet.
Dat pad is niets om snel over te stappen.
Echt gemakkelijk begaanbaar is ’t niet.
Dat pad loopt over een schedelberg.
Dat is een heuvel, de heuvel Golgotha.
Aan diens voet voel ik mij een dwerg,
als ik daar bij die kruisplaats sta.
Hier heeft mijn heiland moeten lijden.
Hij is dat pad voor mij uit gegaan.
Hij heeft dat gedaan voor mijn bevrijden.
Daarom kan ik hier nu dankbaar staan.