Hoop en verwachting


Ergens hoop ik toch te vinden
’t geliefde zijn waar ieder is
samenzijn met vijand en vrinden
geen droefheid, geen gemis.

Eens zal ik daar toch komen
na lange weg van onzekerheid
door somber angstige dromen
geen leven meer in eenzaamheid.

Hoelang die zoektocht duren zal
is van te voren niet bekend
maar leidt vanuit ons tranendal
naar eeuwige vrede, ongekend.

Gelukkige jeugd


Nog zie ik het kiezelpad
door de tuin voor ons huis
nog voel ik de kiezels
waarop ik mijn knieën
tot bloedens toe viel

nog zie ik rozen langs het pad
voel de gemene scherpe doorns
waaraan ik me zo dikwijls prikte
me schramde toen ik er in viel
bij m’n eerste fietspoging

nog zie ik de perenboom
waar ik in klom en uit viel
en zie ik ook de krukken
die me nog een beetje steunden
bij het strompelen over het erf

’t is allemaal al lang geleden
en ik vraag me af
hoe zou het komen
dat ik het nog zo goed weet?
Dacht dat je alleen ’t goede zou onthouden.