Wat zoek ik of wie zoek ik
Zoek ik God?
Zoek ik de mens die vriend wil zijn?
Zoek ik het leven?
Zoek ik ontsnapping uit de dood?
Zoek ik mijzelf?
Wie kan ik zijn?
Zoek ik de Geest die troost en steunt?
Ik heb de mens bekeken
En zag toen alles wat ik zocht.
Waar is de mens die heel de schepping op zich neemt
Schoonheid van bloem veld en bomen kan bewaren
Ja niet van natuur of enig leven vervreemd
Steeds opnieuw werkelijke waarde kan ontwaren
De mens die houdt van vlinder bij en vogelzang
Geniet de geluiden in velden en wouden
Verlaat de stad in vlagen van ontspanningsdrang
Kan van heel de ongerepte schepping houden
De wereld weer in schittering van nieuw leven
Nieuwe geboorte en nieuwe bloei rondom
Genot na lange doodse wintertijd gegeven
Waar vind men schoner tijd, waar vind men meer rijkdom.
Dan schudt de natuur weer haar doodskleed af
Staat op als haar schepper eens uit donker graf.
Zie golven gestaag rollen naar het strand
door bruisende wit koppende branding
strooiend schuimende vlokken op het zand
hoor daarboven de schreeuw van meeuwen
flitsend tegen grauwe donker wolk
behendig zwenken over duin naar achterland
en over zee zie ik de schepen varen
tegen scheidslijn van vage horizon
bid, Heer bescherm hen tegen gevaren
vaart U beschermend met hen mee
voer hen naar een veilige haven
over deze woeste kolkende zee.
Hoewel niet aan zee
Leef ik van golven en wind
Vanaf toppen
Naar de dalen
In eeuwige deining
Van horizon tot horizon
Stromen mijn gedachten
En ideeën
Langs stranden
Onder zon
Of stormen
Zonder merkbare
Verschuiving van vormen.
Hoeveel doden zou ik moeten sterven
Voor ik mijn schulden heb betaald
Wellicht zou ik in eigen waan bederven
De overwinning door Hem behaald
Hoe zou ik ooit de weg gaan die Hij ging
Overladen met hoon en spot en slagen
Vernederd en bespuugd tot men Hem hing
Zou de Vader vergeving voor hen vragen
Hij vraagt ons niet om vergelding
De schulden scheldt Hij ons vrij
Hij schenkt ons enkel vergeving
Een eeuwig leven voor u en mij.
Duister bedekt de aarde als de nacht
En als de dood heerst de stilte
De wereld wordt beheerst door donkere macht
Vanuit de hemel daalt slechts kilte.
Alsof zij haar vensters sluit
De aarde houdt de adem in
Geen kind dat zingt geen vogel fluit
Het “Heilig doek” weert het Sanhedrin
De aarde omhult het donker graf
Een zware steen sloot Hem van Zijn schepping af.
Donker en droef was die nacht.
Jezus vroeg; “Hou met Mij de wacht.”
Maar de elf waren in slaap gevallen
En konden niet waken, zij allen.
Jezus zag hen droevig aan;
“Zijn jullie niet met Mijn lot begaan?”
En weer verdween Hij in de duisternis.
Voelde, als geen mens ooit ’t gemis,
van sterkte, vriendschap en medeleven.
Heeft de Vader Zijn angsten blootgegeven.
“Vader, alleen kán Ik dit niet aan.
Laat, Vader, deze beker Mij voorbij gaan.”
Na zijn elf ook sliepen voor de derde maal,
vergaf Hij hen hun onmacht, allemaal.
“Slaap nu door, het is reeds volbracht.
Nu zal Ik over u waken tot de laatste nacht.
Wat er geschied, Ik zal altijd bij u zijn.
Eeuwig zal ik u behoeden tegen angst en pijn”
Geboeid, geslagen is Jezus weggevoerd.
De apostelen waren door angst “gevloerd”.
Verstrooid als een kudde schapen verjaagd,
door spijt, wroeging en schaamte belaagd.
Een voorbeeld voor ons in deze tijd.
Naar ons gedrag, valt hen geen verwijt.
Drie kruizen op die heuvel naast elkaar
Drie mensen zijn daaraan genageld
De rechter zegt men is een moordenaar
De linker voor terreur terechtgesteld
De middelste streed slechts voor recht en vrede
Hij stond voor opruiing en onrust terecht
De drieschaar zag daarin voldoende rede
En heeft Hem voor Godslaster en leugen berecht
Hij stierf voor hen beiden naast Hem aan het kruis
Voor hem die Hem beleed ter rechterhant
Hij noodde Hem te volgen naar Zijn Vaders huis
Maar ook strijdend voor hem aan de andere kant.
Op Golgotha is Hij voor ons gestorven
buiten Jeruzalem aan dat ruwe kruis
heeft door Zijn lijden voor ons verworven
een plaats in Zijn Vaders heerlijk huis.
Nu zal een loflied eeuwig klinken,
een lied van liefde gena en trouw
mogen wij van de feestwijn drinken
bij het open graf in plaats van rouw.
Nu is de steen van ons hart gewenteld
die ’t graf door de zonde gesloten hield
worden wij niet door angst gekweld
slechts door vrijheid en vreugd bezield.
Hoop als eeuwig licht is nu ontstoken
en leidt ons heel ons leven lang
zoals na barre winter is ontloken
nieuwe geboorte van de tijd eeuwenlang.
Vraag me niet meer af
Hoever de horizon is verwijderd
Hoe hoog bergen zijn
Die ik van verre zie
Hoever zal wind de wolken dragen
Hoever reikt kinderlijke fantasie
Wanneer stoppen eens de idealen
Waarop alle dromen stranden
Zal ’t leven liefde en eenvoud zijn
Zullen roem en eerzucht
Als op wind en wolken gedragen
Verdwijnen over de verre horizon.
Dan zal de zang van kinderen klinken
Wordt de wereld gedragen in hun fantasie.
Hoe zou ik ooit tijd kunnen ontlopen
Die mij reeds zolang heeft ingehaald
Door steeds op nieuwe toekomst te hopen
Die door hoger hand voor mij is bepaald
Ik kan geen blik over de horizon werpen
Geen dag geen uur geen tel vooruit zien
Zal mij in tijdbestek moeten onderwerpen
Aan voor elk ontworpen levensstramien.
Toch zal ik nooit in tijd gebonden
Tussen geboorte en dood mijn leven gaan
Want waar eens drie kruisen stonden
Zal ik dwars door ’t graf de eeuwigheid ingaan.