Een kleine man slechts zonder aanzien
Beslist geen vorstelijk figuur
Maar was ’t wel Zijn stem misschien
Zijn ogen brandende van liefdesvuur.
Of waren het de woorden die Hij sprak
Waarmee Hij elk mens tot troost was
Die door de strijd zijn hart haast brak
En iedere ongeneeslijk zieke genas.
Hij was die Man zonder aanzien des persoon
Al was Hij een vorst de Zoon van God
Hij was een mens, zo heel gewoon
En legde in Vaders hand geheel Zijn lot.
Men voerde Hem als gevangene af
Al vond niemand bij Hem enige schuld
In Hem veroordeelden wij eigen straf
Maar Hij onderging in eindeloos geduld.
De Zoon van God der aarde Vorst
Hij bezat geen paleis geen troon
Hij heeft ons aan het kruis verlost
Gehangen onder smaad en spot en hoon.