Eine kleine nachtmusiek


Stil is de nacht aan mij voorbij getrokken
Bijgeschenen door sterren en maan
Slechts zang van nachtegaal kon mij verlokken
Om even voor het open raam te staan.

Zacht zong hij zijn lied in hoge eiken
Beschut door dichte bladerkruin
Als om de zomer te verrijken
Boven weelderige bloementuin.

Zijn trillers tot in verre omgeving
Deed menig wandelaar even stil blijven staan
Genietend van deze nachtelijke beleving
In die stille nacht verlicht door sterren en maan.

Levenslicht


Waarom zou ik ongelukkig zijn
Of zelfs ook ontevreden
Zolang ik kan genieten van zonneschijn
En de vrije natuur kan betreden

Iedere ochtend wordt langs de horizon
Het geluk mij aangedragen
Het wonder van het licht als levensbron
Dan mag ik echt niet meer vragen.

En schijnt niet iedere dag de zon
Er zijn ook mindere dagen
Herinner mij die dat ik zingen kon
En wij door de wolken ’t licht nog zagen.

Ik zie ze vliegen


Ik zie ze vliegen da’s niet best, da’s slecht,
Iedereen staat er om te gillen.

Vandaag zie ik ze weer vliegen
Bruinbont, roomgeel of citroen
Ze stelen nectar zonder te bedriegen
Wat zouden ze op een dag als deze
Anders doen.

Ik zei ze vliegen van bloem tot bloem
Met klontjes stuifmeel aan hun poten
Druk in de weer onder luid gezoem
Ook vandaag heb ik daarvan genoten.

Ik zie ze vliegen ’t is heel echt
Laat iedereen er maar van zeggen wat ze willen.

Vorst van hemel en aarde


Een kleine man slechts zonder aanzien
Beslist geen vorstelijk figuur
Maar was ’t wel Zijn stem misschien
Zijn ogen brandende van liefdesvuur.

Of waren het de woorden die Hij sprak
Waarmee Hij elk mens tot troost was
Die door de strijd zijn hart haast brak
En iedere ongeneeslijk zieke genas.

Hij was die Man zonder aanzien des persoon
Al was Hij een vorst de Zoon van God
Hij was een mens, zo heel gewoon
En legde in Vaders hand geheel Zijn lot.

Men voerde Hem als gevangene af
Al vond niemand bij Hem enige schuld
In Hem veroordeelden wij eigen straf
Maar Hij onderging in eindeloos geduld.

De Zoon van God der aarde Vorst
Hij bezat geen paleis geen troon
Hij heeft ons aan het kruis verlost
Gehangen onder smaad en spot en hoon.

Zonder nagedachtenis


Geen gedenkteken op die plek
Waar het grootste leed geleden is
Geen kruis ter nagedachtenis
Aan Hem die droeg alle zonden
Trouw door ons zo zwaar geschonden
Gevoel en schuldbesef was ons gebrek

Een Koning hier gehangen aan het kruis
Een Wereldvorst zonder zichtbaar macht
Die ons het woord van verlossing bracht
Uit liefde voor Zijn schepping wilde lijden
Tot in het diepst der hel wilde strijden
Ook ons roept Hij eens gereinigd thuis.

Zomertijd


Zal nu een zomer lang de zon weer schijnen
De dagen kleuren door bloem en kruid
Bomen weer jubelen van het vogelgeluid
Eindelijk kou en sombere wolk verdwijnen
.
Zal nachtelijke hemel weer vol sterren staan
Ergens in het hout de nachtegaal zingen
De wereld is weer vol jeugdherinneringen
En aan de hemel schijnt een glanzende maan
.
Dan wandelen we weer samen door ’t laantje
Waar ergens nog dat knusse bankje staat
Daar vrijden we zo dikwijls in ‘t volle maantje

Laten we gaan nu winter naar zomer overgaat
En genieten van zon en ontluikende natuur
Maak van heel je leven één mooi avontuur.

Troost


Hoe hoog zijn bergen die men niet kan overwinnen
Hoe diep dalen en ravijnen waar geen bodem is
Hoeveel de redenen die wij als uitvlucht verzinnen
Hoeveel lopen wij door beschuldigingen mis.

Hoe breed rivieren die niet te overbruggen zijn
Hoe ver zijn zeeën die ons van mensen scheiden
Hoeveel hindernissen doorkruisen onze lijn
Hoe nodeloos zijn vele woorden die ons doen lijden.

Hoe troostvol is een blik vol mededogen
Een arm om je schouder, een woord vol begrip
Een vriend waar je altijd op kunt bogen
Als een zon die haalt je uit een dip.

Nieuwe morgenstond


Stil als toen ligt het veld die nacht
Nergens vind men schapen of herder
Geen ster schijnt helder of zacht
Ook langs de oude stal trekt ieder verder.

Vergeten de tijd van engelenzang
Geen ster die ons de weg zal wijzen
Het duister maakt ons angstig, bang
Op Golgotha zien wij drie kruizen rijzen.

Een stem roept ons daarheen te komen
Te zien het kwaad door ons geschied
Het leed waar wij nu aan ontkomen
Door ‘t Kind, gehangen als een bandiet.

Dan schuilt de zon en scheurt het kleed
Werpen wij ons in schuld ter aarde
En rouwen om ons eigen fout en leed
Wat niemand nog op tijd ontwaarde.

En achter Golgotha rees de morgenstond
Een helder licht bescheen de aarde weer
Verdreef het duister van gewijde grond
Glorie straalde van de opgestane Heer.

Dromer


Noem mij een dromer die blijft dromen
Over tijden vol liefde, rust en vree,
Over tijden die niet schijnen te komen
Over tijden vrij van last, ach en wee.

Noem mij een dromer die blijft dromen
Over een wereld vol met groot geluk
Over beloofde tijden die eens zullen komen
Voor ieder vrijheid, voor niemand druk.

Noem mij een dromer die blijft dromen
Ook tegen verstand en beter weten in
In realisme valt immers niet te ontkomen
Dat we leven in een wereld zonder zin.

Daarom wil ik steeds die dromer blijven
Die oprecht gelooft in liefde en geluk,
Die zijn mening steeds zal schrijven
Geheel in vrijheid, vrij van druk.

Einde van de weg terug


Liep in gedachten de weg terug
Die ik eens was gekomen
Overzag de tijd als smalle brug
Tussen nu en mijn oude dromen.

Ik zag de sporen waar ik was gegaan
Zag hen die mij waren ontvallen
Plaatsen waar tijd leek stil te staan
Als aandenken aan allen.

Op één plaats was ik nooit geweest
Toch leidde steeds de weg daarheen
Gewezen door de Geest
En bracht mij bij een afgewentelde steen.

Diepste van mijn gedachten


Zoveel kan ik voor mezelf houden
Verzwijgen in elk woord of taal
‘t Geheim in mijn binnenste behouden
Uit angst dat ik wellicht faal.

Niet uiten mijn diepst verlangen
Mijn woord van liefde met niemand delen
Als in een gouden kooi gevangen
En eigen ego daarmee strelen.

Maar nooit verberg ik het zo diep
Of U kent mijn diepste gedachten
Omdat U mij naar Uw beeld schiep
Kent U mijn vreugde en mijn klachten.

Na geboorte en dood


Dit aardse leven vraagt slechts dankbaarheid
Het is te kort om te klagen
Het is slechts aan toekomst gewijd
En kan geen verleden dragen.

Geklemd staat het tussen geboorte en dood
Onrust angst en lijden
Ten dienste van Hem die ons gebood
Voor alles het kwade te bestrijden.

En na de dood staat ’t leven niet stil
Maar zullen wij van vreugde dansen
Dan uit zich daar het waar verschil
En ontvangen wij daar lauwerkransen.

Ver en dicht bij mijn bed

Heel ver van mijn bed ligt het vreemde
Waar gevaar in alle hoeken schuilt
Waar velen leven als ontheemde
En menig mens in stilte huilt.

Heel ver van mijn bed ligt het onbekende
Overal het steeds dreigende gevaar
Overal heerst angst en ellende
Maar wij zijn dat niet gewaar.

Heel ver van mijn bed woedt oorlog en strijd
Vluchten mensen voor hun leven
Ach, ons treft geen verwijt
Daar kunnen wij niet om geven.

Heel dicht bij mijn bed kloppen mensen aan
En vragen om warmte en eten
Dus niet alleen ver bij ons bed vandaan
Maar ook dichtbij zijn wij menselijkheid vergeten.

Droogvoets lopen over water


Wie durft er uit een boot te stappen
Zomaar midden in een storm op zee
Slechts uit het vertrouwen te tappen;
”Geef mij uw hand, ga met Mij mee”

Wie volgt dan in blindelings vertrouwen
Hèm die ook redt van verdrinkingsdood
Die vaste rots om op te bouwen
Ons heil, onze steun in de grootste nood.

Stap uit die boot in storm en wind
Vrees geen golven, woest en hoog
Waar jij geen droge grond meer vindt
Houdt Hij zelfs je voet nog droog.

Meest intense bede


Wij zien U gaan, de weg van ’t lijden,
De weg waarvoor U op aarde kwam
U als gevangene kwam ons bevrijden
Vrijwillig lijdend satans macht ontnam.

Een spotkleed om Uw schouders gelegd
Geslagen, bespuugd en gehoond
Hebt tegen Uw spotters geen woord gezegd
Al werd U bespot, met doornen gekroond.

Gehangen aan dat kruis met spot overladen
Sloeg U in gena Uw ogen op hen
En bad; “Vader vergeef hen hun daden
Mijn hart breekt, omdat Ik hen ken.”