Hoe schoon bij ‘t rijzen van de dageraad
Vormt boven ’t water een deken nevel
En fluistert zachte bries een stil geprevel
Terwijl de wereld traag ontwaken gaat.
De witte wolken in het blauw azuur
Door zon met gouden stralen omrand
Beschijnt ’t veld en bos en ’t blanke strand
Alom genot op ‘t vroege ochtenduur.
Dan hoort men in het bos en dichte riet
De zangen van het vrolijk vogelkoor
Geniet men met volle teugen van dat lied
Dan hoort men tussen alle tonen door
Verscheidenheid van zeer vele klanken
Waarmee zij al vroeg hun schepper danken.