Als ik de tikken tel die tijd mij stelt door ruimte omgeven tot een horizon waar achter het leven de tijd verdwijnt
dan sterft het getal van flitsende seconde dat enkel wezen zal een stofje in ’t heelal een lichtflits slechts een wonde uit een strijd reeds lang gestreden.
Het land heb ik gezien in stralend licht
de zee aan ’t vlakke strand in rustig deinen
en achter duin het weidse vergezicht,
waar bomen boerenerven recht omlijnen
in voorjaar, zomer, soms ook herfst, de weiden
met veel en kleur’ge bloemen zijn getooid
langs luchten wolk en zon om voorrang strijden
en hemelwater over weiden wordt gestrooid.
Ik heb het land gezien bij ijz’ge koude
het treurig bruin bevroren doodse veld
dat stil om ‘t bruisend zomerleven rouwde
ik zag de zee bij storm en ruw geweld.
Was zonneschijn de een’ge kant van ’t leven,
de ware aard is door de natuur geschreven.
Het antwoord op de vraag
wat morgen zal gebeuren
wordt niet gehoord
in taal van vandaag
veeleer wat gisteren is geweest
klinkt heden nog in oren
als muziek wat toekomst brengt
en “’t nu” is het luchtledige.
Soms denk ik is het leven enkel spel
zoals ons alles is gegeven
in gedachte in een woord
en zijn hart en ziel niet verweven
door dun geestrijk koord
voor liefde tot een vriendschap
een ondersteuning van ons zijn
of misschien alleen
versterking van ons zwakke brein
ter onderscheid van dagen
van jong en oud
is het jagen en jachten
de bestemde inhoud wel.