Evenwicht


Over stranden heb ik gezworven
door nat zompig zand
waarin mijn voeten vast zijn gezogen
op de rand van water en land.

Struikelend over wrakhout
en lege schelpen
uit een rijk verleden tijd
op de lijn van de branding.

En aan de horizon het dovend licht
woorden met zout doordrenkt
vertroebeld zicht door stuivend zand
op de scheiding van water en land.

Eigen schepping


Vogels leven niet voor sterven
vissen zwemmen niet met de dood
alles leeft voor genieten
voor lieven tussen man en vrouw
spel in het vel der aarde
genietend overstelpend groen

kleuren bomen of de velden
naar de wil die ’t heeft bedacht
onderworpen aan zijn kosmos
in een ruimte schier bodemloos
scheppen wij slechts onze diepte
zien zelf niet meer over de rand.

Dromen, illusies, enz.


Wat zijn dromen meer dan een schim
passerend in duistere nacht
tot aan ochtendgloren langs de kim.

Wat zijn illusies meer dan dromen
niets dan draaikolken in de wind
wanen en verlangens die van verre komen.

Wat zijn filosofieën anders dan gedachten
niets dan vluchtige wisselvalligheid
dagdromen die op de nachten wachten.

Wat is hoop anders dan verlangen
naar de uitkomst van de droom
die illusie in waarheid doet vervangen.

Wat is filosofie anders dan de som
van illusie en droom in hoop samen
wachten door nachten tot de vrede komt.

Blijvende toekomst


Nog hoor ik kleine zangers
in de hoge eiken
verscholen tussen jonge groen
ergens achter in mijn tuin
de houtduif ritmisch koeren.

Nog zie ik de kieviet
buitelen door de lucht
luid zijn naam scanderend
boven fris groene weide
de mauwende buizerd gaan.

Nog voel ik zonnestralen
loomheid van een zomerdag,
zie bloemenweelde in perken
snuif geur van rode roos
al wandelend door parken.

Nu denk ik nog mijmerend
aan die verleden tijd,
in herfst die in kleuren
zich aan toekomst wijdt
voor nieuw levensgebeuren.