’t Is alsof verte
mij steeds roept
onrust mij drijft
tot de horizon.
In wind en wolken
door azuren blauw
over zeeën en bergen
ongeduldig, willoos.
Ligt ginds geluk
wat ik vinden zal
waarheen ik word gedreven
tot einde van mijn leven?
’t Is alsof verte
mij steeds roept
onrust mij drijft
tot de horizon.
In wind en wolken
door azuren blauw
over zeeën en bergen
ongeduldig, willoos.
Ligt ginds geluk
wat ik vinden zal
waarheen ik word gedreven
tot einde van mijn leven?
Mijn land hoe lang nog
lig je stil en uitgestrekt
geen muur zijn schaduw
werpt op vrijheid
staan je bomen dromend?
Hoe lang nog zullen wegen
geen straten vol sloppen zijn
of is er ruimte voor rivieren
lucht doorschijnend
tot aan de horizon?
Hoe lang zijn wolken waterdamp
in helder blauw azuur gedreven
en kleuren bossen helder groen
als toevlucht voor de dieren?
Hoe lang mijn land is er nog leven?
De dageraad verenigd
zonneschijn en aards gebeuren
ontwaakt uit duister
van dromende nacht
met sombere schaduw
in stilte zonder kleuren
geeft weer het leven glans
de wereld geuren
van natuur en bloemen
hul niet de dageraad
dus door het duister
van dromende nacht
in sombere schaduw
stilte zonder kleuren
door ontbreken
van zonneschijn.
Als temperatuur
broeit het
ook in mijn hoofd
zo nu en dan
donderslag en bliksemflits
door ruw stormgeweld
en stromen regen
spoelen modder weg
dat indroogt
bleef hangen
wat overblijft
wordt in zonlicht gevangen.
Je overviel mij als een bui
een schaduw zonder huis
morgendauw waar geen nevel was
frisheid in parelend glas
je straalde warmte als een zon
streelde als een zachte bries
ruimte waar ik ademen kon
in wind die over mij blies
je toonde mij je schone vorm
ronding in zwier en elan
met felheid in je oog als storm
een droom voor elke man
één dans vol gratie en verlangen
ieder beweging een passie op zich
wie zou niet aan jouw lippen hangen
heel jouw zijn is een gedicht.
Het haalt mij uit het slop
van dromerige onrust
en laat mij zien
hoe mijn eigen oordeel is
en hoewel onbewust
nog steeds mijn zicht
naar binnen is richt
komt toch zwart op wit
welke hapering zich volbrengt
in eens volmaakt gewaande
zelfverzekerd zijn
schrijven lucht op
maar doet ook pijn.
Heel even heb ik in het hart
van ’t zwijgen gezeten
even alsof er niets was
gewoon alles vergeten
niet denken
laat staan praten
maar wil je geloven
dat de eerste die ik zag
ik zelf was.
Heb ik je gezocht
waar jij niet bent
niemand jou kent
of waar ik niet komen mocht?
Ben je voorbij gelopen
waar jij was te vinden
en terwijl de uren kropen
keek jij mij verlangend na.
Onze wegen lopen parallel
maar raken niet elkaar
al zie ik jou van verre wel
weet niet, hoe kom ik daar.
Wij zoeken elkaar langs een kloof
een onafzienbare diep dal
gescheiden door inzicht en geloof
ik vrees dat, dat nooit veranderen zal.
Als zachte bries die strijkt
over tere gras op velden
zacht bladeren beweegt
in groene kruinen.
Stevige wester door bossen
speelt met dunne twijgen
kreukend het zwiepend riet
stuwend branding achter duinen.
Storm loeiend door bergen
stortend van hoogte in dalen
huizenhoog jaagt de golven
tot angstaanjagende zee.
Gaan mijn gesproken gedachten
in onregelmatigheid heen
zweven als wolken in azuur
getuigend geluk en vree.
Geworpen als stof in ’t heelal
als warrelend gruis der sterren
planeten koud als steen en ijs
uiterlijke glans van mijn curriculum.
Verdwijnen in korte stonde
ergens in de oneindigheid
gerelateerd aan de tijd
in zwarte gat van universum.
Stil en luister, alle weeklacht in de wind
over zeeën en over bergen
het gejammer van een weerloos kind
een vrouw die verdriet niet kan verbergen
in een land waar slechts verwoesting vindt.
Stil en hoor het klagen
van onschuld en weerloosheid
van hen die om hulp vragen
niet van verdrukking worden bevrijd
kunnen wij hun lijden dragen?
Sta op en laat je horen
schreeuw woede over de wereld uit
niet door excuus te verstoren
níét in stilte maar duidelijk en luid
laat hun noodkreten niet smoren.
In vroege neonlicht
door kille straten
diep in mijn kraag gedoken
tegen wind en regen
overvalt mij onpersoonlijkheid
van de nachtelijke stad
waarin etalageruiten
mij als kwaadaardige
roofdierogen hongerig aanstaren
weerspiegelend in goten
aanzwellend als rivieren
en in onverlichte ruiten
spiegelt mijn gestalte
eenzaam en droevig
als is ’t de verzopen
“Dood-van-Pierlala”.
Even heb ik getracht
de tijd stil te zetten
gewoon of ze er niet was.
Toen heb ik getracht
mijn gedachten stil te zetten
alsof ik ze nooit heb gehad.
Ik heb vervolgens getracht
mijn ogen en oren te sluiten
voor ellende en geweld.
En dat bleek volkomen
ónmogelijk!
Ja vond ik woorden
als water uit de wolken
op jong voorjaarsgroen
dat bloemen doet bloeien
waar vlinders fladderen
vogels tot nestplaats zijn.
Dat dan mijn woorden
als zonnestralen
omhelzen veld en beemd
paren met vogelzangen
zuiver zijn als ’t water
uit lieflijk kabbelende beek.
Zie mijn waterval van woorden
waarin ik mijn geluk u toon
leven in nieuw seizoen geboren
’t ís alles niet zo gewoon.
Lang leve lol en lach
één feest is het hele leven
wees blij en pluk de dag
blijf alleen naar plezier streven.
Lach om kommer en kwel
dans over heel de aarde
maak van je leven geen hel
vreugde heeft zoveel waarde.
Geniet van bijtjes en bloemen
fladder als mooie vlinder rond
lief teveel om op te noemen
voor je ’t weet lig je onder de grond.
En ben je moe van alle dollen
’s avonds als je huiswaarts keert
besef dat alle grappen en grollen
je in feite hebben bezeerd.
Weet nog dat ik als kleine jongen
stiekem huilde op mijn fiets
als tranen mij in de ogen sprongen
al leek het soms om niets.
Nee huilen was niks voor een vent
die moest stoer en sterk wezen
een kérel die geen verdriet kent
uit ijzer en staal gerezen.
Toch zie ik me stil naar huis toe gaan
dapper eerst mijn tranen wissen
nog dralend in het fietsenhok staan
om mij van ongezien te vergewissen.
Waarom hield ik niet van voetbal
zoals al mijn klasgenoten deden
kwam ik bij gym elke keer ten val
had ik steeds kwalen onder m’n leden.
Maar nee, daar mocht ik niet om treuren
ik was toch een kérel, een vént,
die zijn stoer en gaan niet zeuren
die zorgen dat niemand hun emotie kent.
Nu zijn we ruim een halve eeuw later
en kan ik glimlachen om toen
nu laat ik m’n tranen gaan als water
toon emoties en geef openbaar een zoen.