Zwevend zag ik hem gaan door ’t zwerk
af en toe met zijn machtige vleugels slaan
een vliegend kolos zo er weinig bestaan
als wezen uit een geheel ander tijdperk
cirkelend op thermiek tussen de wolken
naar duizelingwekkende hoogte in spiraal
tot ‘t silhouet wegzuigt in de zonnestraal
vraag ik mij af hoe kan ik dit vertolken?
Slechts even was te zien de glans van zijn veren
de scherpe belijning van zijn kop, ’t felle oog,
kromming van zijn machtige snavel en klauwen.
Van zo’n zeldzame verschijning kan ieder leren
dat als men voor de feiten het hoofd niet boog
om de visarend slechts enkel kan rouwen